Rb. Haarlem, 13-09-2006, nr. 122219/HAZA06-299
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8287
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
13-09-2006
- Zaaknummer
122219/HAZA06-299
- LJN
AY8287
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY8287, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 13‑09‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Nu partijen de nalatenschap van hun vader beneficiair hebben aanvaard, moet die worden vereffend met in achtneming van de bepalingen van titel 6, afdeling 4 van boek 4 BW - dat (grotendeels) een dwingend rechtelijke regeling betreft - en kan de rechtbank niet overgaan tot de door elk van partijen gevorderde verdeling als bedoeld in artikel 4:227 juncto 3:185 BW (verdeling door de rechter).
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 122219 / HA ZA 06-299
Vonnis van 13 september 2006
in de zaak van
1. M.W.,
wonende te [woonplaats],
2. H.W.,
wonende te [woonplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
procureur mr. J.V.C. Constandse,
advocaat mr. Kloppenburg te Leiden,
tegen
N.J.C. L.,
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. B.J. Sol.
Partijen zullen hierna W. c.s. en L. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juli 2006
- de akte van L. met 5 producties
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. W. c.s. en L. zijn gedrieën de kinderen en erfgenamen van N.C. W. (verder te noemen erflater), die op 31 mei 2004 zonder achterlating van een testament is overleden.
2.2. Elk van partijen heeft de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
2.3. Tot de nalatenschap van erflater behoort (onder meer) de woning [adres en woonplaats] (verder te noemen: de woning), een schuld aan de maatschap B. en een schuld aan de curator in het faillissement van M.B.M. Bestratingen B.V.
2.4. Van de nalatenschap van erflater is (nog) geen boedelbeschrijving als bedoeld in artikel 4:211 van het Burgerlijk Wetboek (BW) opgemaakt.
3. Het geschil
in conventie
3.1. W. c.s. vordert - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
A. voor recht zal verklaren dat de woning en de genoemde schulden tot de nalatenschap van erflater behoren;
B. L. zal veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het overdragen van zijn aandeel in de woning aan W. c.s., waarbij hem het bedrag van EUR 65.000,-- wordt verrekend met zijn aandeel in de schulden der nalatenschap, althans zodanige verdeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te moeten bepalen.
3.2. L. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. L. vordert - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de verdeling zal vaststellen van de nalatenschap van erflater, zonodig met benoeming van één of meer deskundigen, waaronder een rechter-commissaris en W. c.s. zal gelasten om binnen twee weken na dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het opmaken van een boedelbeschrijving en daartoe op eerste verzoek alle noodzakelijke stukken en bescheiden over te leggen, dan wel mee te werken aan afgifte van die stukken, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat W. c.s. of één van hen in gebreke blijft aan die veroordeling te voldoen, althans zodanige beslissing als de rechtbank in goede justitie meent te behoren;
2. vooruitlopende op een definitieve verdeling bij wege van partiële verdeling de woning aan L. toe te scheiden tegen een waarde van EUR 225.000,--, welk bedrag is te storten op één van de rekeningnummers van notaris mr. A. Stuijt te Haarlem, die als zodanig met de financiële afwikkeling van genoemde schulden wordt belast, althans zodanige beslissing als de rechtbank in goede justitie meent te behoren.
3.4. W. c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Nu de nalatenschap van erflater door tenminste één erfgenaam (in feite alle erfgenamen) beneficiair is aanvaard, dient deze, behoudens het in artikel 4:221 BW bepaalde, te worden vereffend met in achtneming van de bepalingen van titel 6, afdeling 4 van boek 4 BW. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 4:202 lid 1 aanhef en sub a BW. De uitzonderingen genoemd onder a. en in lid 2 van genoemde wetsbepaling doen zich geen van beide voor. Bij beneficiaire aanvaarding zijn alle erfgenamen vereffenaar (artikel 4:195 lid 1 BW). Op de vereffenaar, in casu partijen tezamen, rusten de verplichtingen als bedoeld in artikel 4:211 BW. Vastgesteld moet worden dat partijen zelfs geen begin van uitvoering aan hun in dat wetsartikel weergeven taken hebben gegeven. Zo hebben partijen als vereffenaar geen boedelbeschrijving als bedoeld in artikel 4:211 lid 3 BW opgemaakt, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij door de kantonrechter van die verplichting zijn ontheven. Partijen strijden sinds het overlijden van erflater over de vraag aan wie van hen, W. c.s. of L., de woning moet worden toegewezen. In dit geding vragen beide partijen de verdeling van de nalatenschap vast te stellen, waarbij elk van hen de woning toebedeeld wil krijgen, W. c.s. ten behoeve van haar moeder, de vrouw met wie erflater samenwoonde en die in de woning woont, L. ten behoeve van zichzelf.
4.2. Nu vereffend moet worden met in achtneming van de bepalingen van titel 6, afdeling 4 van boek 4 BW kan de rechtbank niet overgaan tot verdeling als bedoeld in artikel 4:227 juncto 3:185 BW (verdeling door de rechter). Het bepaalde in titel 6, afdeling 4 van boek 4 BW betreft (grotendeels) een dwingend rechtelijke regeling, die mede beoogt de belangen van de boedelschuldeisers te beschermen. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van W. c.s. in haar vordering sub B en L. in zijn beide vorderingen. De stelling van partijen dat de in rechtsoverweging 2.3. genoemde schuldeisers kunnen instemmen met toedeling van de woning aan één van partijen, nu daarmee voor hen geld beschikbaar zou komen, kan om die reden geen verandering in dat oordeel brengen. Daar komt bij dat genoemde schuldeisers geen partij zijn in deze procedure en dat voorts geen boedelbeschrijving is gemaakt en ter inzage gelegd (of voor dat laatste een ontheffing van de kantonrechter is verkregen), waardoor de rechtbank er niet vanuit kan gaan dat de twee genoemde schuldeisers alle schuldeisers betreffen.
4.3. Nu partijen het er over eens zijn dat de woning en de genoemde schulden tot de nalatenschap van erflater behoren, valt niet in te zien welk belang W. c.s. heeft bij een verklaring van recht daaromtrent. Om die reden zal de vordering sub A van W. c.s. worden afgewezen.
4.4. Om uit hun geschil te komen zullen partijen of, gelijk de voorzieningenrechter in Den Haag hen reeds in zijn kort gedingvonnis van 26 juli 2006 heeft laten weten, alsnog onderling overeenstemming moeten bereiken of, zoals deze rechtbank partijen reeds op de comparitie van partijen van 5 juli 2006 heeft voorgehouden, op de voet van artikel 4:203 lid 1 BW om benoeming van een derde als vereffenaar moeten verzoeken (en ook verder de procedures als beschreven in titel 6, afdeling 4 van boek 4 BW moeten volgen).
Uit de bij de akte van L. gevoegde stukken van bedoeld kort geding voor de voorzieningenrechter te Den Haag heeft de rechtbank begrepen dat H. W. een dergelijk verzoek inmiddels heeft gedaan.
4.5. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart W. c.s. niet-ontvankelijk in haar vordering sub B,
5.2. wijst de vordering sub A af,
in reconventie
5.3. verklaart L. niet ontvankelijk in zijn vorderingen,
in conventie en in reconventie
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2006.?