Rb. Roermond, 30-03-2005, nr. 65414/HAZA0-39
ECLI:NL:RBROE:2005:AT3448, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
30-03-2005
- Zaaknummer
65414/HAZA0-39
- LJN
AT3448
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2005:AT3448, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 30‑03‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ5853, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2009:BQ5852
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2008:BQ5850
- Wetingang
art. 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JBPr 2005/58 met annotatie van mr. J.F. de Heer
Uitspraak 30‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Incident tot zekerheidstelling voor proceskosten. De vraag is of de uitzonderingssituatie van art. 224 lid 2 Rv zich voordoet en wat de woonplaats van verweerder in het incident is.
uitspraak: 30 maart 2005
V O N N I S IN HET INCIDENT
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiseres in het incident, gedaagde in de hoofdzaak:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
C.A.B. TRUCK TRADING B.V.,
gevestigd te Weert,
procureur: mr. M.F.J.J.M. Tijssen,
tegen
gedaagde in het incident, eiser in de hoofdzaak:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ([buitenland]),
procureur: mr. J.B.T. van ’t Grunewold.
Partijen worden als CAB respectievelijk [gedaagde].
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 22 december 2004;
- de akte in geding brengen stukken;
- de incidentele conclusie tot zekerheidstelling voor proceskosten van CAB;
- de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde].
2. Beoordeling van het incident
2.1 CAB vordert in het incident [gedaagde] te veroordelen om zekerheid te stellen voor de proceskosten en schadevergoeding waartoe hij veroordeeld kan worden op een door de rechtbank te bepalen wijze voor een bedrag van € 13.394,74, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident. CAB voert aan dat [gedaagde], ook al zou hij in [buitenland] staan ingeschreven, niet geacht mag worden aldaar in overwegende mate zijn verblijf te hebben. CAB stelt dat [gedaagde] in [(ander) buitenland] woont.
2.2. [gedaagde] stelt dat hij in [buitenland] staat ingeschreven, dat hij daar zijn bedrijfsvoering heeft, dat hij met zijn partner in [buitenland] woont en dat zijn partner in [buitenland] werkzaam is. Hij meent dat de vordering van CAB afgewezen moet worden.
2.3.Vaststaat dat [gedaagde] geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. In beginsel dient [gedaagde] derhalve zekerheid te stellen. Beoordeeld dient evenwel te worden of een van de uitzonderingssituaties zoals genoemd in artikel 224 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) zich voordoet. Ingevolge het bepaalde in dat artikel bestaat geen verplichting tot het stellen van zekerheid:
a. (…);
b. indien een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding op grond van het Statuut voor het Koninkrijk, een verdrag of een EG-verordening ten uitvoer zal kunnen worden gelegd ter plaatse waar degene van wie zekerheid gevorderd wordt, zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;
c. (…)
2.4. Waar het in het incident om gaat is de beantwoording van de vraag of [gedaagde] zijn woon- of verblijfplaats, dat wil zeggen: het centrum van zijn sociale en economische activiteiten, in [buitenland] heeft. Bij bevestigende beantwoording van die vraag behoeft [gedaagde] geen zekerheid te stellen, nu een eventueel vonnis waarbij [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld in [buitenland] ten uitvoer kan worden gelegd op grond van de EG-Verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (vgl. artikel 38 en 51 van die Verordening).
2.5. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stellingen en de inhoud van de stukken voldoende vast is komen te staan dat [gedaagde] zijn woonplaats in [buitenland] heeft. Dit oordeel wordt als volg toegelicht.
2.6. Bij incidentele conclusie van antwoord heeft [gedaagde] een certificat d’insciption aux registres de la population gedateerd 7 maart 2005 overgelegd. In dat certificat wordt vermeld dat [gedaagde] sedert 24 maart 2000 staat ingeschreven op het adres [adres], [woonplaats]. Weliswaar wijkt dit adres af van het adres in de dagvaarding (daar wordt vermeld: [woonplaats], [adres]), maar de rechtbank gaat ervan uit dat dit om een vergissing gaat. Vaststaat dat [gedaagde] sedert 5 jaar staat ingeschreven op een adres in [buitenland]. De rechtbank leidt uit deze inschrijving het vermoeden af dat [gedaagde] woonplaats in [buitenland] heeft (vgl. artikel 1:11 lid 2 BW).
2.7. Het enkele feit dat het door [gedaagde] opgegeven factuuradres (als productie 2 door [gedaagde] in het geding gebracht) niet in [buitenland] maar in [(ander) buitenland] is gelegen en het feit dat de vrachtwagens zich aldaar bevinden, is onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat het centrum van de sociale en economische activiteiten van [gedaagde] in [(ander) buitenland] ligt. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld of gebleken dat het factuuradres het woonadres is of dat [gedaagde] op een ander adres in [(ander) buitenland] woont, dat [gedaagde] met zijn echtgenote in [(ander) buitenland] woont en dat zijn onderneming in [(ander) buitenland] is gevestigd.
2.8. Gelet op het bovenstaande en de stelling van [gedaagde] dat zijn echtgenote in [buitenland] werkt en dat [gedaagde] zijn bedrijfsvoering in [buitenland] heeft, moet ervan uitgegaan worden dat [gedaagde] woonplaats in [buitenland] heeft. Dit leidt tot de slotsom dat de incidentele vordering van CAB dient te worden afgewezen.
2.9. De vraag wie de proceskosten voor de incidentele vordering moet dragen, zal beantwoord worden op het moment dat in de hoofdzaak een eindbeslissing genomen zal worden.
B E S L I S S I N G:
De rechtbank:
wijst de incidentele vordering af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten van dit incident aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak;
bepaalt dat de hoofdzaak wordt gesteld voor conclusie van antwoord op de rolzitting van deze rechtbank van 11 mei 2005.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en op de openbare civiele terechtzitting van 30 maart 2005 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Type: rh