Vgl. HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:510 en HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3259 (met betrekking tot de WWM).
HR, 04-07-2023, nr. 22/00744
ECLI:NL:HR:2023:1041
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-07-2023
- Zaaknummer
22/00744
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1041, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑07‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2022:805
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:546
ECLI:NL:PHR:2023:546, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑05‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1041
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Drugslaboratorium in Zevenaar. Medeplegen voorbereidingshandelingen m.b.t. vervaardigen van amfetamine (art. 10a.1 jo. 10.4 Opiumwet) en aangelegd aanwezig hebben van jammer zonder geldige vergunning (art. 10.15.1 Telecommunicatiewet). 1. Bewijsklacht voorbereidingshandelingen. Kon hof oordelen dat verdachte bestuurder van bus was? 2. Bewijsklacht voorbereidingshandelingen. Heeft hof verklaring van verdachte gedenatureerd? 3. Bewijsklacht medeplegen voorbereidingshandelingen. 4. Bewijsklacht aangelegd aanwezig hebben van jammer. Kan uit bewijsvoering worden afgeleid dat sprake is van “aangelegd aanwezig hebben”? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 22/00740 en 22/00781.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00744
Datum 4 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 februari 2022, nummer 20-002712-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2023.
Conclusie 30‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Voorbereiding art. 10a Opiumwet (drugslab). Middelen over bewijs (medeplegen) falen. Middel over aanwezig hebben radioapparaat (zgn. jammer) i.z.v. art. 10.15 Telecommunicatiewet eveneens ongegrond. Da AG adviseert het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO te verwerpen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00744
Zitting 30 mei 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 28 februari 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1: "medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit", en 2: “overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk gepleegd”, veroordeeld tot 365 dagen gevangenisstraf, waarvan 216 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts is hij veroordeeld tot het verrichten van 80 uren werkstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 22/00740 ( [medeverdachte 1] ) en 22/00781 ( [medeverdachte 2] ). In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
2.1
In deze zaak en de daarmee samenhangende zaken gaat het kort gezegd over een aangetroffen drugslaboratorium in Zevenaar en de betrokkenheid van de verdachten daarbij.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. De eerste drie middelen klagen over de motivering na de bewezenverklaring van het onder 1 bewezenverklaarde. Het vierde en laatste middel betreft het bewijs van feit 2.
4.1
Ik geef eerst de bewezenverklaring van feit 1 en de bewijsvoering weer.
4.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 23 april 2019 op de A2 ter hoogte van Jutphaas in de gemeente Nieuwegein tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en vervaardigen van amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, in een gestolen bestelbus, Mercedes Sprinter met vals kenteken [kenteken 1] , een hoeveelheid, in totaal 925 kilogram APAA, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd was tot het plegen van dat feit.”
4.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, voor zover voor de beoordeling van de eerste drie middelen van belang:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen van de LFO d.d. 30 september 2019 (dossierpagina’s 439-447, alsmede het bijgevoegde NFI-rapport op dossierpagina’s 448-453, en de bijgevoegde fotomap op dossierpagina’s 454- 482), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(dossierpagina 439)
Op vrijdag 26 april 2019 werd een instap gedaan op het terrein van [a-straat 1] te Zevenaar. Tijdens die instap werd in een opstal op het terrein een in werking zijnde productielocatie van synthetische drugs aangetroffen. In die productielocatie werden twee verdachten aangehouden.
Kort daarop werd op het terrein in een andere opstal een derde verdachte aangetroffen en aangehouden.
(dossierpagina 440)
Schuin tegenover de ingang bevond zich een houtenwand met daarin een doorgang. Deze doorgang gaf toegang tot een voormalige stal die als productieruimte van synthetische drugs was ingericht en tijdens het betreden van die ruimte in werking was.
Gezien vanuit de richting van de doorgang naar de productieruimte stonden links van voor naar achter een hoeveelheid jerrycans, IBC’s, klemdekselvaten, gasflessen en overige goederen.
Gezien vanuit de richting van de doorgang naar de productieruimte stonden rechts van voor naar achter 18 au bain-marie opstellingen, een hoeveelheid klemdekselvaten en overig verpakkingsmateriaal.
(dossierpagina 447)
Interpretatie LFO
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn typische goederen en chemicaliën welke aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd en/of bewerkt worden. Tijdens het ingestelde onderzoek werd in de voormalige stal een productielocatie van het op zeer grote schaal omzetten van een pre-precursor, zoals APAA en MAPA naar BMK (benzylmethylketon) aangetroffen.
Op de productielocatie werd minimaal circa 56 liter (S5) ter plaatse geproduceerde BMK aangetroffen. In de au bain-mariebakken werd minimaal circa 180 liter omgezette BMK aangetroffen.
Aan de hand van de analyseresultaten van het NFI kan gesteld worden dat op genoemde locatie in een eerder stadium volgens de Leuckart-methode BMK omgezet is van N-formylamfetamine naar amfetamine.
2. Het proces-verbaal van observatie d.d. 26 april 2019 (dossierpagina’s 338-344), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten K114, K117, K120, K122, K123, K125, K130, K135, K155, K163 en KI79:
(dossierpagina 338)
Op vrijdag, 19 april 2019, tussen 09.00 uur en 20.50 uur werden de volgende waarnemingen gedaan:
(dossierpagina 339)
Zag ik dat [medeverdachte 2] uit de woning [b-straat 1] te [plaats] kwam en als bestuurder in de Polo [kenteken 2] stapte. Zag ik dat de personenauto, merk Fiat, type Punto, kleur zwart, kenteken [kenteken 3] , hierna te noemen de Punto [kenteken 3] , vertrok vanuit de [c-straat] te [plaats] . Zag ik dat er in ieder geval twee personen met mediterraan uiterlijk voorin dit voertuig zaten. In de loop van de dag werd deze passagier van dit voertuig door ons van een door het onderzoeksteam verstrekte foto herkend als [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [plaats] , Cuneratorenstraat 16. Zag ik dat de Punto [kenteken 3] stopte op de Hoevenseweg te [plaats] ter hoogte van perceel 66 en ter hoogte van een aldaar geparkeerd staande bestelbus, merk Mercedes, type Sprinter, kleur lichtgrijs, met een grote koelunit bovenop de cabine, kenteken [kenteken 1] , hierna te noemen de Sprinter [kenteken 1] . Zag ik dat een man als passagier uit de Punto stapte en vervolgens als bestuurder in deze Sprinter stapte. Vervolgens zag ik dat beide voertuigen achter elkaar aan rijdend vertrokken. Zag ik dat de Sprinter [kenteken 1] , met daarin een bestuurder die ik ambtshalve herkende als [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] -1994, wonende te [plaats] , [c-straat 1] , en de Punto [kenteken 3] , met daarin een mediterrane man als bestuurder en [betrokkene 1] passagier, achter elkaar aan rijdend hun weg vervolgden. Zag ik dat de Sprinter [kenteken 1] op de [d-straat] te
[plaats] de rijksweg A58 in de rijrichting Breda opreed.
(dossierpagina 341)
Zag ik dat de Punto [kenteken 3] stopte op de parkeerplaats bij het restaurant Burger King aan de [a-straat 1] 43 te Zevenaar. Zagen wij dat een bestelbus, merk Mercedes, type Sprinter, kleur wit, stopte bij de Punto [kenteken 3] op de parkeerplaats van de hiervoor genoemde Burger King. Zagen wij dat de bestuurder van deze Sprinter, een man met mediterraan uiterlijk, uitstapte en vervolgens via het geopende bestuurdersraam contact had met de inzittenden van de Punto. Zagen wij dat de bestuurder van de hiervoor genoemde Sprinter weer in de Sprinter stapte. Zagen wij dat deze Sprinter en de Punto [kenteken 3] vertrokken vanaf het parkeerterrein van de hiervoor genoemde Burger King.
Kort daarop zag ik dat deze bestelbus was voorzien van het kenteken [kenteken 4] , hierna te noemen de Sprinter [kenteken 4] . Zag ik dat deze Sprinter vertrok via de rijksweg A12 rijrichting Arnhem.
(dossierpagina 342)
Zag ik dat op hetzelfde perceel tussen de woning en de daarachter gelegen schuren/loodsen een bestelbus, merk Mercedes, type Sprinter, kleur lichtgrijs, waarvan ik het kenteken niet kon lezen, geparkeerd stond. Zag ik dat deze bestelbus, met in ieder geval het linker achterportier geopend, met de achterzijde in de richting van deze schuren/loodsen stond. Zag ik dat de hiervoor genoemde bestelbus, merk Mercedes, type Sprinter, kleur lichtgrijs, die op het perceel [a-straat 1] te Zevenaar stond, was voorzien van een koelunit bovenop de cabine en dat de achterdeuren van dit voertuig open stonden. Zag ik dat de hiervoor genoemde Mercedes Sprinter met koelunit vertrok vanaf het perceel [a-straat 1] te Zevenaar. Zag ik dat dit voertuig de Sprinter [kenteken 1] betrof. Zag ik dat [betrokkene 2] als bestuurder in dit voertuig zat en dat dit voertuig de rijksweg A12 rijrichting Arnhem opreed. Zag ik dat de Sprinter [kenteken 1] werd geparkeerd op de [e-straat] te [plaats] bij de T-kruising met de Wattstraat. Zag ik dat [betrokkene 2] als bestuurder en NN1 als passagier uit de Sprinter [kenteken 1] stapten.
3. Het relaasproces-verbaal d.d. 1 oktober 2019 (dossierpagina’s 8-41), voor zover inhoudende als zakelijke weergave van het proces-verbaal van bevindingen, camerabeelden Zulu d.d. 24 april 2019 (dossierpagina’s 356-369):
(dossierpagina’s 16-17)
Op 19 april 2019 werd tijdens observatie gebruik gemaakt van een politiehelikopter van Team Luchtwaarneming. De waarnemingen werden met camera opgenomen. Deze camerabeelden werden later uitgekeken.
(dossierpagina 17)
Bij het uitkijken van deze beelden werd gezien dat op 19 april 2019 omstreeks 18.06 uur de Fiat Punto met kenteken [kenteken 3] met daarin 3 personen het terrein van Burger King en Shell op reed en daar parkeerde. Omstreeks 18.15 uur zag je op de beelden dat een witte Mercedes Sprinter bestelbus/ naast de Fiat Punto parkeerde. De bestuurder van deze Mercedes stapte uit en maakte
contact met de inzittenden van de Fiat Punto. Omstreeks 18.16 uur stapte deze man weer als bestuurder in de Mercedes en reed weg. Om 18.17 uur reed de Fiat Punto weg. Hij reed linksaf de [a-straat 1] op richting noorden. Om 18.23 uur reed de Fiat linksaf de Grote Velstraat op, maakte een “U turn” en reed terug over de [a-straat 1] richting zuiden. Omstreeks 18.23.53 uur werd gezien dat de Fiat Punto het terrein van perceel [a-straat 1] te Zevenaar op reed en parkeerde op het terrein. Er stapten 2 personen uit. Gezien werd dat er een witte Mercedes Sprinter bestelbus met koelelement op het dak op het terrein geparkeerd stond met de achterdeuren open. De achterkant stond tegen een schuur/loods aan. De bestuurder van de Fiat Punto stapte uit en liep naar de Mercedes Sprinter.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2019 (dossierpagina’s 384-385, alsmede de bijgevoegde fotomap op dossierpagina’s 386-394), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(pagina 384)
Op 23 april 2019 omstreeks 16:25 uur reden wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , in uniform gekleed en belast met opvallende surveillance bij Vianen. Wij reden bij de toerit naar de autosnelweg A2 linker rijbaan in Vianen ter hoogte van het Van der Valk hotel. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , hoorde op mijn diensttelefoon een ANPR-hit binnenkomen. Ik zag dat het een hit was met betrekking tot een voertuig met mogelijk valse kentekenplaten. Ik zag dat het kenteken [kenteken 1] was. Op de foto zag ik dat het kenteken behoorde aan een Mercedes Vito bestelbus. Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , reden de autosnelweg op en gingen op zoek naar de genoemde Mercedes Vito bestelbus.
Korte tijd later zagen wij de Mercedes bestelbus al rijden. Wij reden deze Mercedes bestelbus voorbij en gaven een volgteken middels de verlichte transparant aan de achterzijde van ons dienstvoertuig. Wij reden door naar de verzorgingsplaats "Jutphaas", gelegen aan de autosnelweg A2, linkerrijbaan ter hoogte van hectometerpaal 69.3. Wij wilden de Mercedes bestelbus en de bijbehorende bestuurder aan een verkeerscontrole onderwerpen. Wij zagen dat de bestuurder ons volgde de verzorgingsplaats op. Plotseling zagen wij dat de bestuurder de Mercedes bestelbus stopte, uitstapte en wegrende in de richting van de Parallelweg. Wij zagen dat de bestuurder over het hek klom en de Parallelweg overstak. Wij zagen dat hij een tuin of weiland in rende en de bossen in rende richting het zuiden, in de richting van Vianen. Ter hoogte van de bosrand verloren wij het zicht op de bestuurder. Wij kunnen de bestuurder als volgt omschrijven:
- licht getinte manspersoon
- 20-30 jaar
- zwart haar
- ongeveer 1.75-1.80 meter
- normaal postuur
(pagina 385)
Hierop hebben wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , Forensische Opsporing (FO) verzocht de circa 35 plastic zakken lading te onderzoeken op herkomst. Aldaar onderzocht collega [verbalisant 5] , dienstdoende bij de FO, het voertuig op sporen en testte de eventuele werkzame stof in de aangetroffen goederen, die wij zagen liggen in de laadruimte van genoemd voertuig. Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , hoorden van collega [verbalisant 5] dat genoemde substantie, aangetroffen in circa 35 zakken in laadruimte van genoemd voertuig, circa 800 tot 1000 kilogram opiummiddelen betrof. Wij hoorden haar zeggen dat deze substantie positief testte op de volgende sneltesters: XTC, Heroïne en Amfetamine.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 mei 2019 (dossierpagina’s 593-595, alsmede de bijgevoegde fotomap op dossierpagina’s 596^603), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 593)
Op woensdag 24 april 2019, omstreeks 13.15 uur, werd door ons een onderzoek ingesteld aan een bedrijfswagen met valse platen [kenteken 1] met in de laadruimte 35 plastic zakken.
De bedrijfswagen was door middel van een ANPR melding door surveillerende politieambtenaren in de omgeving van Nieuwegein aangetroffen. Na het geven van een stopteken werd de bedrijfswagen op de parkeerplaats Jutphaas te Nieuwegein door de bestuurder tot stilstand gebracht. Vervolgens was de bestuurder de bedrijfswagen uitgesprongen en gevlucht.
(...)
Bevindingen:
De bedrijfswagen was van het fabrieksmerk Mercedes, kleur grijs. De bedrijfswagen was aan de achterzijde voorzien van een dubbele deur en aan de passagierszijde voorzien van een schuifdeur. In de cabine van de bedrijfswagen werd een kentekenbewijs aangetroffen was afgegeven voor het Nederlandse kenteken [kenteken 5] . Op de zitting van de passagiersstoel lag een jammer.
(pagina 593-594)
In de laadruimte van de bedrijfswagen werden 35 gladde witte kunststofzakken aangetroffen. Twee zakken waren geopend en in deze zakken was een geel korrelige poeder zichtbaar met de geur van APAA(N).
(pagina 594)
Nader onderzoek en monsterneming
(…)
7. Het proces-verbaal forensisch onderzoek vervoermiddel (Mercedes [kenteken 1] ) d.d. 21 mei 2019 (dossierpagina’s 608-611, alsmede de bijgevoegde fotomap op dossierpagina’s 612-622), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
(pagina 608)
Voertuig
Merk/type : Mercedes Sprinter
Land : Nederland
Kenteken : [kenteken 1]
Bijzonderheden : Eigen kenteken van voertuig is [kenteken 5]
(pagina 609)
Bevindingen
In de cabine voor in het voertuig zagen wij een 'Fanta' drinkflesje in het dashboard, links van het stuur, staan. Wij zagen dat het drinkflesje ongeveer voor de helft gevuld was met een oranje vloeistof. Op de bijrijdersstoel, zagen wij een sigarettenpakje liggen van het merk 'Marlboro'. Ik verbalisant [verbalisant 6] zag dat er in het sigarettenpakje een sigarettenpeuk lag.
(pagina 610)
Biologische sporen
SIN : AAFZ9263NL
Spooromschrijving: Speeksel
Plaats veiligstellen : Frisdrankflesje (Fanta) in houder dashboard voertuig
SIN : AAFZ9262NL
Spooromschrijving : Peuk
Plaats veiligstellen : op bijrijdersstoel voertuig
Bijzonderheden : Filter van opgerookte sigaret
SIN : AAM02914NL
Spooromschrijving : Epitheel
Plaats veiligstellen : Bemonstering van tomtom in voertuig [kenteken 1]
8. Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 25 juni 2019 (dossierpagina’s 775-777, inclusief bijlage op dossierpagina 778) opgemaakt door de NFI-deskundige ing. F. van Gennip en voor zover inhoudende:
(pagina 776)
Resultaten, interpretatie en conclusie
SIN AAFZ9262NL#01 (filter van opgerookte sigaret). DNA-profiel kan afkomstig zijn van [verdachte] .
o Matchkans DNA-profiel: kleiner dan 1 op 1 miljard.
SIN AAFZ9263NL#01 (frisdrankflesje). DNA-profiel kan afkomstig zijn van [verdachte] .
o Matchkans DNA-profiel: kleiner dan 1 op 1 miljard.
SIN AAMO2914NL#01 (tomtom). DNA-mengprofiel van minimaal twee personen.
o Afgeleid DNA-hoofdprofiel kan afkomstig zijn van [verdachte] .
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan 1 op 1 miljard.
9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 juli 2019 (dossierpagina’s 158-161), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [verdachte] :
(pagina 159)
V: Op 23 april 2019 werd een Mercedes Sprinter door de politie tot stoppen gemaand op de A2 bij Jutphaas. De bestuurder vluchtte weg. Was jij de bestuurder van die Mercedes Sprinter?
A: Zwijgrecht
V: In de cabine van deze Mercedes Sprinter werden diverse goederen aangetroffen met jouw DNA er op. Hoe kan dat?
A: Zwijgrecht
(pagina 160)
V: Op het dashboard stond een flesje frisdrank dat half leeg was. Jouw DNA zat op de drinkopening. Hoe kan dat?
A: Zwijgrecht
V: Dat flesje stond er nog niet zo lang. Er zat nog “prik” in de frisdrank.
A: Zwijgrecht
10. Het relaasproces-verbaal, afgeleid van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juni 2019 (dossierpagina’s 694-723), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
De Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1] die met verdachte [betrokkene 2] als bestuurder op 19 april 2019 bij het aangetroffen drugslab te Zevenaar werd gezien, werd op 23 april 2019 aangetroffen op de A2. De bestuurder wist te ontkomen. In deze Mercedes Sprinter werd onder andere een Tom Tom aangetroffen. Deze Tom Tom werd onderzocht en de triplogs, zijnde de gegevens van de afgelegde routes, werden opgevraagd en worden onderzocht.
In de veiliggestelde gegevens van de Tom Tom die in de Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1] was aangetroffen, werden de triploggegevens aangetroffen. In deze gegevens zijn gereden routes die door de Tom Tom zijn geregistreerd, gecodeerd opgeslagen. Deze triploggegevens kunnen door het bedrijf Tom Tom International BV worden gedecodeerd. Met een vordering als bedoeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering werden de gedecodeerde gegevens bij Tom Tom gevorderd. Door Tom Tom International BV werden 67 digitale bestanden verstrekt, inhoudende de gedecodeerde triplogdata afkomstig uit de Tom Tom XL model 4ET03 en serienummer GV 1474A052 12. De door Tom Tom International BV gedecodeerde triplogs werden onderzocht. Hierbij werden de gereden routes inzichtelijk gemaakt.
Hierbij vielen de volgende dingen op:
1) Op 25 en 26 februari 2019 en 8, 11, 12, 13 en 20 maart 2019 is deze TomTom gebruikt om naar Zevenaar te rijden. De TomTom werd uitgezet op korte afstand van het aangetroffen lab aan de [a-straat 1] te Zevenaar. Op 13 maart werd de TomTom uitgezet op de [a-straat 1] te Zevenaar.
2) Op 22 februari, 5 maart en 22 maart 2019 werd de TomTom aangezet op de locatie Jan [f-straat] te [plaats] . Verdachte [verdachte] woont op de Jan [f-straat] te [plaats] .
3) Zoals vermeld werd op 5 maart 2019 de TomTom aangezet op de Jan [f-straat] waar verdachte [verdachte] woont. Later op de dag op 5 maart omstreeks 15.31 uur bevond de TomTom zich op de Panweg 3 te Enspijk op het parkeerterrein van La Place. Kort hierna werd door de politie op de Panweg te Enspijk een voertuig gecontroleerd. In dit voertuig zaten verdachten [verdachte] en [betrokkene 2] . In het voertuig was een TomTom aanwezig die aan stond.
4) Op 26 en 28 februari en 12 en 23 maart 2019, werd een route gereden waarbij men uit kwam bij een boerderij c.q. bedrijf in het buitengebied. Deze locaties stonden leeg en waren te koop of te huur. Uit de politiesystemen bleek dat op dezelfde dagen op deze locaties drugsafval was gedumpt.
11. (…)
12. Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting in eerste aanleg d.d. 28 oktober 2019, rechtbank Zeeland-West-Brabant, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(pagina 8)
Ik heb inderdaad ooit in die bus gezeten en ben ooit ook bestuurder van die bus geweest. Ik ben ook een keer met iemand daarin meegereden. Ik ben een keer met [betrokkene 2] meegereden inderdaad. Het klopt dat ik een keer met [betrokkene 2] ben aangehouden.
4.4
Voorts heeft het hof, in reactie op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, nog het volgende overwogen (zonder voetnoten):
“A. Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het de verdachte was die op 23 april 2019 als bestuurder van de (gestolen) Mercedes Sprinter met het (valse) kenteken [kenteken 1] , uitstapte en wegrende nadat verbalisanten deze bestuurder staande wilden houden.
In de Mercedes Sprinter zijn DNA-sporen aangetroffen op een flesje Fanta, op het filter van een sigarettenpeuk en op een TomTom. Het flesje Fanta was aangebroken maar nog steeds half gevuld en er zat nog ‘prik’ in, hetgeen - met name bij koolzuurhoudende drank – een aanwijzing is dat dit op dat moment ‘in gebruik’ was. Bovendien bevond het flesje zich links naast het stuur in het dashboard aan de bestuurderszijde van de cabine, zodat het hof ervan uitgaat dat dit flesje bij een bestuurder van de bus in gebruik was. De sigarettenpeuk werd aangetroffen in een pakje sigaretten dat op de bijrijdersstoel in de cabine lag, zodat ook dit zich binnen handbereik van de bestuurder bevond.
De uit voormelde DNA-sporen verkregen DNA-profielen zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Elk van de DNA-(hoofd)profielen blijkt te matchen met het DNA-profiel van de verdachte, terwijl de matchkans van deze DNA-profielen met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] (telkens) kleiner is dan één op één miljard. Dat houdt in dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met de aangetroffen DNA-profielen, kleiner is dan één op de één miljard.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte volgt dat hij eerder in de Mercedes Sprinter heeft gezeten, onder andere op 5 maart 2019. Het hof acht het, gelet op de wijze van aantreffen, hoogst onwaarschijnlijk dat het pakje sigaretten met daarin de opgerookte peuk en het half opgedronken flesje Fanta waar nog ‘prik’ in zat op een eerder moment zijn achtergelaten door verdachte en daar op 23 april 2019 nog altijd lagen. Het feit dat de verdachte eerder in de Mercedes Sprinter heeft gereden/gezeten, betekent wel dat de verdachte met deze bus in verband kan worden gebracht en draagt dan ook bij aan het bewijs dat verdachte ook op 23 april 2019 de bestuurder was.
Voorts hebben verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een signalement opgegeven van de bestuurder van de Mercedes Sprinter. Zij hebben verklaard dat het gaat om een licht getinte man van tussen de 20 en 30 jaar oud, met zwart haar, een normaal postuur, en een lengte van ongeveer 1,75 a 1,80 meter. Dat signalement is weliswaar globaal, maar komt niettemin overeen met het signalement van de verdachte. Het hof merkt op dat ook medeverdachte [betrokkene 2] in de Mercedes Sprinter heeft gereden en dus met deze Mercedes Sprinter in verband kan worden gebracht, maar dat het signalement van [betrokkene 2] niet past bij het door verbalisanten opgegeven signalement.
Gelet op de door de forensische deskundigen uitgevoerde bewijskrachtberekeningen van de aangetroffen DNA-profielen, in samenhang bezien met het feit dat het door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] opgegeven signalement overeenkomt met het signalement van de verdachte, alsmede de wijze van aantreffen van het flesje Fanta en de sigarettenpeuk en gelet op het gegeven dat de verdachte heeft verklaard eerder in de desbetreffende bus gezeten te hebben, is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die op 23 april 2019, als bestuurder van voormelde Mercedes Sprinter, is weggerend. De enkele stelling van de verdediging dat de DNA-sporen zijn aangetroffen op verplaatsbare objecten, maakt dit niet anders.
B. en C.
Voorts ziet het hof zich voor de vragen gesteld of de verdachte wist dat zich in de Mercedes Sprinter de aangetroffen lading van 925 kilogram APAA bevond, of de verdachte deze lading voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet en of het voorhanden hebben van de aangetroffen APAA onder de gegeven omstandigheden strafbaar was.
Het hof stelt voorop dat sprake is van ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, van de Opiumwet, wanneer een verdachte “feitelijke macht over voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Voor bewezenverklaring van ‘voorhanden hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen aan verdachte toebehoren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid” (vgl. HR 21 december 2021,ECLI:NL:HR:2021:1945, ro. 3.4.2).
De bestuurder van een voertuig zal in beginsel op de hoogte zijn van hetgeen zich in dat voertuig bevindt, waarover hij immers, als bestuurder met de sleutel van dat voertuig, de feitelijke macht kan uitoefenen. Dat gold ook voor de verdachte. Hij moet hebben geweten dat er lading in de Mercedes Sprinter lag. Het gewicht van de lading - 925 kilogram - blijft, ook voor een bestelbus als de onderhavige Mercedes Sprinter, immers een aanzienlijk gewicht. De bestuurder, van een bestelbus met een zodanig zware lading moet dan merken dat zich in het voertuig een lading van aanzienlijk gewicht bevindt, omdat dit leidt tot tragere acceleratie, zwaarder remmen en meer vering bij het rijden over verkeersdrempels en andere oneffenheden in het wegdek.
Het hof stelt vast dat de verdachte, zodra hij de Mercedes Sprinter tot stilstand bracht, uitstapte en direct wegrende, waarna de 925 kilogram APAA werd aangetroffen en tevens een jammer die binnen handbereik van de bestuurder lag. De verdachte heeft, geen concreet en verifieerbaar alternatiefscenario geschetst dat de feiten verklaart. Dat de verdachte de bestuurder was van de bestelbus waarin zich een lading van 925 kilogram APAA bevond, waar hij bovendien vandaan rende zodra hij staande werd gehouden, schreeuwt om een verklaring. Deze verklaring ontbreekt, nu de verdachte zwijgt.
In de Mercedes Sprinter zijn 35 gladde witte kunststofzakken aangetroffen waar met een zwarte stift een ‘1’ of ‘2’ op stond, en waarin transparante binnenzakken zaten met geel korrelig poeder met de geur van APAA. Hiervan is door het NFI bevestigd dat deze zakken APAA bevatten.
Ook in het laboratorium te Zevenaar zijn drie gladde witte kunststofzakken aangetroffen waarop aan de buitenzijde met zwarte stift een ‘2’ geschreven stond, en waarin transparante binnenzakken zaten met de restanten van een gelig poeder met-de geur van APAA. Ook van deze zakken heeft het NFI bevestigd dat deze zakken ook daadwerkelijk APAA bevatten.
Het hof leidt uit de specifieke kenmerken van de zakken af dat de zakken APAA die in de Mercedes Sprinter zijn aangetroffen, van hetzelfde type zijn - en waarschijnlijk ook van dezelfde bron afkomstig zijn - als de zakken APAA die in het lab in Zevenaar zijn aangetroffen.
Het hof overweegt in dat verband dat er nauwelijks tot geen legale bestemmingen zijn voor een dergelijke hoeveelheid APAA. Bovendien zou een vergelijkbare lading APAA die een legale bestemming zou hebben, niet in ongemerkte (anders dan een enkele handgeschreven ‘1’ of ‘2’) zakken worden vervoerd zonder nadere aanduiding van de inhoud ervan en/of zonder documenten die die inhoud beschrijven.
Voorts is de in de Mercedes Sprinter aangetroffen TomTom uitgelezen. Daaruit blijkt dat de TomTom op 22 februari 2019, 5 maart 2019 en 22 maart 2019 werd aangezet op de locatie Jan [f-straat] te [plaats] . De verdachte woonde op dat moment aan de Jan [f-straat] te [plaats] . Op de vraag of hij op 5 maart 2019 van de TomTom gebruik gemaakt heeft, beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht. Ook nadat hij wordt geconfronteerd met het gegeven dat de verdachte diezelfde 5 maart 2019 - samen met medeverdachte [betrokkene 2] werd aangehouden in een bestelbus waarin zich, naast de onderzochte TomTom, ook twee jammers bevonden. Geconfronteerd met dit gegeven beroept de verdachte zich in het politieverhoor - wederom - op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 28 oktober 2019 heeft verdachte wel desgevraagd verklaard dat hij een keer in de bus heeft gereden en dat hij een keer met medeverdachte [betrokkene 2] is aangehouden.
De aangetroffen TomTom is ook op verschillende data in diezelfde periode gebruikt om naar Zevenaar te rijden, waarbij deze steeds werd uitgeschakeld op korte afstand van het aangetroffen lab aan de [a-straat 1] .
Dat - zoals de verdediging heeft bepleit - de exacte startlocatie soms een kruising met een andere straat betrof en niet sec de Jan [f-straat], waar de verdachte woonde, heeft naar het oordeel van het hof geen betekenis van gewicht. Routeplanners worden soms immers pas tijdens het rijden ingeschakeld en bovendien kan het voertuig waarin de TomTom zich bevond steeds op een andere plek aan of in de directe nabijheid van de Jan [f-straat] geparkeerd hebben gestaan.
Verder is ook medeverdachte [betrokkene 2] op 19 april 2019 als bestuurder van de Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 1] herkend omstreeks 12.05 uur en omstreeks 19.23 uur. Nu dit zo kort voor 23 april 2019 is geweest sluit het hof niet uit dat de op de TomTom aangetroffen DNA-nevenkenmerken toebehoorden aan medeverdachte [betrokkene 2] . Hij zal dan echter niet naar voren gekomen zijn als match, aangezien de DNA-nevenkenmerken volgens de NFI-deskundige niet geschikt zijn voor een vergelijking met de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken, maar alleen handmatig kunnen worden vergeleken met andere DNA-profielen. Uit het dossier blijkt niet dat een handmatige vergelijking van DNA-profielen heeft plaatsgevonden, noch dat überhaupt een referentiemonster van [betrokkene 2] is verkregen. Daarom is niet ondenkbaar dat de DNA-nevenkenmerken van de onbekende man die in de Mercedes Sprinter zijn aangetroffen, van medeverdachte [betrokkene 2] afkomstig zijn. Hij voldoet echter in het geheel niet aan het signalement dat door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is gegeven van de vluchtende bestuurder.
Gelet op het vorengaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte de aangetroffen hoeveelheid APAA voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze bestemd was om een feit als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet voor te bereiden, meer in het bijzonder dat deze bestemd was voor het omzetten van APAA naar BMK, zijnde BMK, een precursor voor de productie van amfetamine, in het lab in Zevenaar.
Nu de verdachte deze voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten behoeve van het lab in Zevenaar, voor welk lab ook medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] voorbereidingshandelingen hebben verricht, hij samen met [betrokkene 2] is herkend, en de uitgelezen TomTom - waar verdachtes DNA-sporen op zijn aangetroffen - meermalen is vertrokken van het huisadres van de verdachte en meermalen op korte afstand van het lab aan de [a-straat 1] te Zevenaar is uitgeschakeld, stelt het hof vast dat de verdachte met hen in voldoende nauwe en bewuste samenwerking, heeft bijgedragen aan het voorbereiden van de productie van amfetamine aldaar. Hij heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Dat medeverdachte [betrokkene 2] is vrijgesproken van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet doet daar niet aan af.”
5. Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat het de verdachte is geweest die de bestuurder van de Mercedes Sprinter was.
5.1
Het hof heeft geoordeeld dat het de verdachte is geweest die bij de controle op 23 april 2019 uit de Mercedes is gesprongen en heeft dat gebaseerd op het aantreffen van het DNA van verdachte op een geopend flesje frisdrank, dat half leeg was en dat kennelijk nog niet zo lang geleden is geopend, omdat er nog “prik ”in de frisdrank aanwezig was. Ook is zijn DNA aangetroffen op een peuk in de auto en op de gebruikte navigatie, alles rondom de bestuurdersplek. Voorts is er bij de controle maar een persoon in de Mercedes gezien en voldoet de verdachte aan het van de bestuurder gegeven signalement, althans zijn er geen kenmerken gezien die contradictoir zijn aan het signalement van de verdachte. Daarnaast is de verdachte niet geheel onbekend met het gebruik van de bus, nu hij heeft verklaard wel eens in de bus te hebben gezeten.
5.2
Dat het hof de aanwezigheid van het DNA koppelt aan een eerdere aanwezigheid van de verdachte in de bus, zoals de steller van het middel meent, berust op een onjuiste lezing van ‘s hofs overwegingen.
5.3
Het middel faalt.
6. Het tweede middel klaagt dat het hof de verklaring van de verdachte, hiervoor als bewijsmiddel 12 tot het bewijs gebezigd, heeft gedenatureerd.
6.1
De steller van het middel gaat ervan uit dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zou hebben verklaard dat hij op 5 maart 2019 al eens in dezelfde bus heeft gezeten, met Van Erp. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte op 5 maart 2019 met Van Erp is aangehouden in “een” bus, waarin toen de TomTom ook aanstond (bewijsmiddel 10, onder 3). Dat bewijsmiddel betreft het uitlezen van TomTom gegevens en zegt dus niets over in welke bus de verdachte toen zat. Wel staat vast dat hij met Van Erp was. In bewijsmiddel 12, de verklaring van de verdachte, is niet verklaard dat de verdachte in deze bus samen met Van Erp is aangehouden. De verdachte heeft wel gezegd dat hij in deze bus heeft gereden, als bestuurder. Dus zowel met Van Erp, als met de bus kan een koppeling met de verdachte worden gelegd.
6.2
Het hof heeft in de bewijsoverweging overwogen dat de verdachte eerder in de bus heeft gezeten, onder andere op 5 maart 2019. Dat is inderdaad niet wat de verdachte heeft verklaard, maar wat het hof meent te kunnen afleiden uit de bewijsmiddelen. Dat betekent niet dat het hof het desbetreffende bewijsmiddel heeft gedenatureerd, maar wel dat de conclusie die het hof daaruit trekt niet helemaal juist is. Dat betreft echter niet de kern van de overweging van het hof. Het hof koppelt de verdachte terecht aan de bus - hetgeen strookt met onder andere de verklaring van verdachte zelf - en koppelt de verdachte aan de medeverdachte Van Erp, hetgeen de verdachte ook zelf toegeeft. De datum van 5 maart 2019 speelt dus in zoverre een ondergeschikte rol. De misslag van het hof maakt de bewijsvoering als geheel dus niet onbegrijpelijk.
6.3
Het tweede middel faalt eveneens.
7. Het derde middel klaagt in de kern over het bewezenverklaarde “medeplegen”.
7.1
Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte in de periode vóór en op de pleegdatum samen met in ieder geval een ander, kan worden gekoppeld aan de bestelbus. In de bus zijn materialen aangetroffen die ontegenzeggelijk met de productie van drugs te maken hebben. Dezelfde materialen, waaronder de verpakkingen, worden ook aangetroffen op de locatie waar een laboratorium is gevestigd. Dat verdachte weet had van de goederen achterin, en waarvoor deze waren bestemd, kan uit de bewijsvoering worden afgeleid. Geconfronteerd met een en ander beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht. Het had bij deze stand van zaken volgens het hof op de weg van de verdachte gelegen om te verklaren waarom hij die dag in die bus op weg was, waar naar toe en wat hij meende dat hij vervoerde. Dat hij wegrende omdat de bus gestolen was en er valse kentekenplaten op zaten heeft de verdachte echter niet verklaard en ook niet dat hij dat niet wist.
7.2
Wat betreft het medeplegen: bewezen is verklaard dat hij op 23 april 2019, tezamen en in vereniging de goederen voorhanden heeft gehad. Vastgesteld is echter ook dat de verdachte die dag alleen in de bestelbus is gezien en daaruit is weggevlucht. Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat hij die dag, ervoor, met een of meer anderen samen is geweest. Dat hij wellicht in de periode ervoor vaak is gezien met een ander, of dat het bewezenverklaarde feit (voorbereidings)handelingen betreft waarbij een pand waarin een laboratorium actief was alsmede meerdere mensen bij zijn betrokken, zegt echter onvoldoende over het op de pleegdatum tezamen en in vereniging voorhanden hebben van de precursoren.
7.3
Tot cassatie hoeft dit echter niet te leiden. Het is immers de verdachte persoonlijk die die dag de goederen voorhanden had en hij voert aldus zelf de uitvoeringshandelingen van het delict uit. Hij kan dus in ieder geval als pleger van het feit worden aangemerkt. Dat maakt dat naar ik meen de verdachte onvoldoende belang heeft bij deze klacht, omdat het medeplegen van het desbetreffende Opiumwetdelict, anders dan bijvoorbeeld bij diefstal, niet als strafverzwarende omstandigheid in de wet is opgenomen, en tevens omdat dit medeplegen blijkens de strafmaatoverwegingen door het hof niet als strafverzwarend is aangemerkt. In de schriftuur is evenmin aangeduid welk belang van de verdachte in het geding is.1.Ook het derde middel is tevergeefs voorgesteld.
8. Tenslotte het vierde middel. Dat klaagt over het bewijs van het onder 2 bewezenverklaarde feit, meer in het bijzonder dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is van “het aangelegd aanwezig hebben” van de jammer.
8.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 23 april 2019 te Jutphaas, in de gemeente Nieuwegein, opzettelijk, een radioapparaat, te weten een jammer (zonder merk en typeaanduiding), geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radioapparaat geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.”
8.2
De tenlastelegging is gestoeld op art. 10.15 van de Telecommunicatiewet. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip “aangelegd” is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
8.3
Buiten kijf is dat de jammer is aangetroffen op de passagiersstoel van de Mercedes Sprinter.
8.4
Het tot het bewijs gebezigde bewijsmiddel 11 houdt in:
“Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport van bevindingen technisch onderzoek van het Agentschap Telecom te Groningen d.d. 7 mei 2019 (dossierpagina’s 627-629, alsmede het bijgevoegde meetrapport op dossierpagina’s 630-631), opgemaakt door [betrokkene 3], inspecteur bij het Agentschap Telecom en voor zover inhoudende:
(pagina 627)
De uitrusting werd mij voor onderzoek ter beschikking gesteld door Landelijke Eenheid Dienst infrastructuur tweedelijns opsporing Zuid Oost. De uitrusting werd door hen in beslag genomen uit een voertuig:
Voertuig merk/type: Mercedes Sprinter
Kenteken: [kenteken 5] (het hof begrijpt: het oorspronkelijke kenteken behorend bij de lichtgrijze Mercedes Sprinter met koelelement met het (valse) kenteken [kenteken 1] )
(pagina 628)
Bevindingen van de ambtenaar
Op 7 mei 2019 rond 10.00 heb ik, [betrokkene 3], het mij terbeschikkinggestelde uitrusting technisch onderzocht. Hieruit bleken mij de volgende feiten en omstandigheden.
De door de Landelijke Eenheid Dienst infrastructuur tweedelijns opsporing Zuid Oost inbeslaggenomen uitrusting, zonder merk en type aanduiding, is voorzien van acht antennes welke door middel van coaxiale pluggen aan het apparaat zijn geschroefd en krijgt zijn voedingsspanning van een ingebouwde accu. Op basis van wat ik zag, vond ik het aannemelijk de mij ter beschikking
gestelde uitrusting radioapparatuur betrof als bedoeld in artikel 1.1 van de Tw.
(pagina 629)
Op basis van deze waarnemingen concludeer ik dat de uitrusting apparatuur betreft die ook wel ‘jammers’ (verstoorder) worden genoemd, bestemd voor het uitzenden van radiosignalen met grote bandbreedte. De uitrusting is, afgaande op de onderzochte karakteristieken,, gebouwd en ontworpen om doelgericht frequenties die door andere toepassingen worden gebruikt te verstoren op de hiervoor genoemde frequentiebanden.
(...)
Het aanleggen, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben of gebruik van radioapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van artikel 3.13, eerste lid, Telecommunicatiewet een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, dan wel vrijstelling is verleend ingevolge artikel 10.15, tweede lid, van dezelfde wet. Deze vergunning wordt uitsluitend verleend voor uitrusting die niet stoort. Nu ik heb vastgesteld dat de geteste uitrusting gebouwd en ontworpen is om te verstoren, sluit ik uit dat een vergunning is verleend.”
8.5
Het hof heeft naar aanleiding van het verweer ten aanzien van de jammer dat hij die slechts aanwezig had, maar niet aangelegd, het volgende overwogen (hier weergegeven zonder voetnoten):
“Uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van (onder meer) de Telecommunicatiewet blijkt- voor zover van belang - het navolgende:
Het «aangelegd aanwezig hebben» dient ruim te worden geïnterpreteerd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarbij in de omgeving van het radiozendapparaat een geschikte antenne aanwezig is of andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn om het radiozendapparaat met een betrekkelijk simpele handeling in gebruik te nemen. De intentie van de houder is er dan immers op gericht om het apparaat te gebruiken. Van «aangelegd aanwezig hebben», zal in feite alleen dan geen sprake zijn, indien het apparaat in verpakte toestand aanwezig is of uit andere omstandigheden blijkt of kan worden aangetoond dat de intentie van gebruik niet aanwezig is.
Het hof stelt verder het volgende vast op grond van de bewijsmiddelen. De jammer bevond zich op de passagiersstoel van de Mercedes. Deze bevond zich derhalve binnen handbereik van de verdachte, die als bestuurder in de desbetreffende Mercedes reed. Bovendien had de jammer acht antennes en werd deze voorzien van voedingspanning door middel van een ingebouwde accu. Hieruit leidt het hof af dat geen externe stroombron nodig was om van de jammer gebruik te maken.
Gelet hierop was het voor de verdachte mogelijk om de jammer met een ‘betrekkelijk simpele handeling in gebruik te nemen’, namelijk door het omschakelen van de aan-uitknop. Bovendien was de jammer niet in verpakte toestand aanwezig en is evenmin uit andere omstandigheden gebleken dat de intentie van gebruik niet aanwezig was. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte de jammer daarom zonder enige twijfel ‘geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig gehad’ in de zin van artikel 10.15, eerste lid, van de Telecommunicatiewet.”
8.6
Het oordeel van het hof dat de verdachte het radioapparaat geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad is onjuist noch onbegrijpelijk. De jammer was gebruiksklaar, met de antennes aangesloten en voorzien van een accu.2.Dat uit het rapport ook zou blijken dat de jammer ten behoeve van het onderzoek er van moest worden aangesloten op netvoeding, kan daaraan niet afdoen.
8.7
Het vierde middel faalt ook.
9. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑05‑2023
Vgl. ook de conclusie van 23 maart 2021, ECLI:NL:PHR 2021:277 waar mijn ambtgenoot Keulen uit dezelfde parlementaire stukken citeert (Kamerstukken II 2000/01, 25 576, nr. 3, p. 7).