Hof 's-Gravenhage, 23-10-2007, nr. 2200265506
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB6224
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
23-10-2007
- Zaaknummer
2200265506
- LJN
BB6224
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB6224, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 23‑10‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BG7751, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BG7751
Uitspraak 23‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Ingewandenmoord. Promis-arrest. Vrijspraak van moord. 12 jaren gevangenisstraf ter zake van doodslag. De verdachte heeft zijn weerloze partner op buitengewoon gewelddadige en vernederende wijze van het leven beroofd. Hij doodde haar in hun gezamenlijke woning, bij uitstek de plek waar zij zich veilig mocht wanen. Terwijl het slachtoffer – blijkens eerder in dit arrest aangehaalde rapportages – leefde, heeft hij haar lichaam via de anus en de vagina gepenetreerd en weefsel uit haar onderlichaam gehaald. Hij heeft hierdoor haar lichaam op uiterst gruwelijke wijze verminkt.
Partij(en)
Rolnummer: 22-002655-06
Parketnummer: 09-900566-05
Datum uitspraak: 23 oktober 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 april 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [detentie-adres]
- 1.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 september 2006, 24 november 2006, 9 januari 2007,
3 april 2007, 1 juni 2007, 29 juni 2007, 18 september 2007 en 9 oktober 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectievelijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de aanpassing omschrijving tenlastelegging en de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde, te weten moord, vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde, te weten doodslag, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is geheel toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. De vaststaande feiten
Het hof stelt de volgende feiten vast:
Op maandag 20 juni 2005 omstreeks 4.40 uur gaven twee verbalisanten gehoor aan een oproep van de meldkamer en troffen in een woning te Den Haag een vrouw aan in een plas bloed, in aanwezigheid van een man, die haar partner [verdachte] bleek te zijn.1 De ambulance-verpleegkundige constateerde dat er bij de vrouw geen hartslag was en ging ervan uit dat ze dood was.2 Bij navraag bij het personeel van de Gemeentelijke Basis Administratie bleek de identiteit[ van het slachtoffer te zijn: [slachtoffer]3. Uit het sectierapport 4 komt het volgende naar voren: “Bij sectie waren er tekenen van excessief, grof, diep penetrerend uitwendig mechanisch geweld ter plaatse van de anale opening, dat geleid heeft tot zeer ernstige inwendige letsels en zeer ernstig bloedverlies met waarschijnlijk verbloeding. Dergelijke letsels ontstaan door penetratie met een vast of hard, vrij breed en tenminste circa 30 cm lang voorwerp, bijvoorbeeld een vuist of een knuppel. De letsels waren bij leven ontstaan en kunnen op zich het overlijden volledig verklaren op basis van verbloeding en weefselschade.” Voorts blijkt uit het inwendig onderzoek het volgende: “De vetweefsels in de buikholte waren verscheurd en toonden deels kleine, deels uitgebreide bloeduitstortingen. De ruimte achter de buikholte toonde uitgebreide bloeduitstorting in weke delen links.”
Het rond het lichaam gevonden materiaal is eveneens onderzocht: “Het op de plaats delict verzamelde materiaal om en op het lichaam van het slachtoffer toonde vetweefsel en spierweefsel.”
Deze letsels komen overeen met hetgeen de verdachte bij de politie heeft verklaard, inhoudende dat hij bepaalde “handelingen” in en met het lichaam van het slachtoffer heeft verricht: “Ik heb met mijn hand en arm in haar vagina gezeten en in haar anus. [slachtoffer] lag al op de grond. Ik heb mijn rechterhand in haar kut gedaan. Daarna heb ik mijn hand in haar anus gedaan. Ik heb mijn vingers naast elkaar gedaan, gespitst, om in haar anus te komen. Ik heb vervolgens mijn hand helemaal in haar anus gedaan, door te wringen. Ik heb geduwd. Ik ben tot iets over de helft van mijn onderarm haar anus binnengegaan. Ik voelde iets zachts. Ik pakte het beet en ik heb het eruit gehaald. Ik heb dat op de vloer naast haar neergelegd. Ik heb vier keer een beweging in de anus van [slachtoffer] gemaakt, misschien meer. Het is een beweging als van een locomotief. Ik douwde met mijn arm, die bewegingen makend. Toen voelde ik iets in mijn handen. Ik pakte dat en ik sloot mijn vingers, om dat vast te houden. Ik heb het op die manier uit haar anus getrokken. Ik heb in haar kut ook locomotiefbewegingen gemaakt, vier of vijf keer. Ik ben ook met mijn arm in haar kut geweest, ongeveer net zo diep als in haar anus.”5 “Ik heb met mijn vingers tegen haar kut geduwd, ik deed dat een paar keer, voordat ik mijn hele hand er in kon doen. Ik ben eerst met mijn vingers gestrekt haar anus in gegaan. Daarna heb ik een vuist gemaakt en ben ik met die vuist een stuk verder in haar anus gegaan”.6 “Ik had mijn hand tot een vuist gebald toen ik nog in haar kut zat”.7 Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart de verdachte met betrekking tot zijn genoemde handelingen overeenkomstig8.
6. Vrijspraak van het primair tenlastegelegde, te weten moord
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep het uitdrukkelijke standpunt ingenomen dat de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachte rade om het leven heeft gebracht. De advocaat-generaal voert hiertoe allereerst aan dat op grond van de uitgevoerde handelingen sprake is van (onvoorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Het begin van deze handelingen zijn aanvankelijk wellicht nog te kwalificeren als doodslag, maar door de tijdsperiode die lag tussen het begin van het met zijn arm (verder) penetreren van de anus en vervolgens het met zijn arm met locomotiefbewegingen penetreren van de vagina heeft de verdachte de tijd en de gelegenheid gehad om zich te beraden over verdere uitvoering van die handelingen, zodat deze handelingen, nu deze de dood van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, dienen te worden gekwalificeerd als moord, aldus de advocaat-generaal.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting beschouwt het hof het verrichten van alle (onder 5) genoemde handelingen een gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling bij de verdachte. Naar het oordeel van het Hof is niet komen vast te staan dat de zekere tijdspanne tussen en tijdens voornoemde verschillende handelingen aan de verdachte gelegenheid heeft geboden om zich te kunnen beraden, in die zin dat er voor de verdachte gelegenheid is geweest tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen als vereist voor moord. Het enkele gegeven dat van voornoemde tijdspanne sprake was, is daartoe niet voldoende.
Het hof acht daarom niet bewezen dat de verdachte met voorbedachte rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, te weten moord, is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
7. Gevoerde bewijsverweren/standpunt verdediging
De raadsman heeft bij pleidooi de volgende stellingen betrokken.
- a.
Andere doodsoorzaak slachtoffer [slachtoffer]
Niet zonder meer kan worden aangenomen dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van het door de verdachte binnendringen in haar lichaam en het verwijderen van weefsel uit haar lichaam, nu aan de hand van de in onderhavige zaak uitgebrachte rapportages niet uitgesloten kan worden dat het slachtoffer ten tijde van deze handelingen reeds was overleden ten gevolge van de medicijnen die zij had ingenomen in combinatie met de alcohol die zij had genuttigd.
- b.
Verdachte meende/mocht menen dat het slachtoffer reeds was overleden
De verdachte meende, en mocht in de gegeven situatie ook menen, dat het slachtoffer als gevolg van de inname door haar van een flinke hoeveelheid gevaarlijke stoffen reeds was overleden, voordat hij met zijn handelingen een aanvang nam.
- c.
Opzet
Verdachte heeft de dood van zijn vriendin nooit gewild en heeft geen opzet op haar dood gehad, ook niet in voorwaardelijke zin. Naar het oordeel van de raadsman kunnen de handelingen van de verdachte ten hoogste worden gekwalificeerd als een wanhoopsdaad.
- d.
Beroep op bewijsuitsluiting
Op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moeten zowel de resultaten van het studioverhoor van de verdachte (11 oktober 2005) als de daaropvolgende afgelegde politieverklaring van 11 oktober 2005 in geval van een eventuele bewezenverklaring voor het bewijs worden uitgesloten, dan wel moet strafvermindering worden toegepast, nu deze verhoren hebben plaatsgevonden na verwijzing door de rechtbank naar de rechter-commissaris, doch buiten aanwezigheid van de raadsman, terwijl de raadsman daartoe ook niet was uitgenodigd.
8. Oordeel van het hof omtrent de gevoerde bewijsverweren
- a.
Andere doodsoorzaak slachtoffer [slachtoffer]
Op grond van bovengenoemde vaststaande feiten komt het hof tot de conclusie dat de letsels, zoals beschreven in voornoemd sectierapport, geheel door toedoen van de verdachte zijn ontstaan. Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep ook niet betwist dat de verdachte voornoemde letsels bij het slachtoffer heeft toegebracht.
Blijkens de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), weergegeven door dr. I.J. Bosman9, zijn in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer verschillende stoffen aangetroffen, te weten alprazolam, clomipramine en alcohol.
De volgende hoeveelheden zijn aangetroffen:
- -
Alprazolam: ongeveer 0,1 mg/l
- -
Clomipramine: ongeveer 0,4 mg/l
- -
Alcohol: 1,08 mg/ml
Het hof zal, evenals de raadsman en de opstellers van de in dit arrest aangehaalde deskundigenrapportages, uitgaan van bovengenoemde concentraties.
Zoals blijkt uit deze rapportages zijn de in het bloed van het slachtoffer gevonden concentraties matig verhoogd ten opzichte van, dan wel aan de hoge kant van het therapeutisch gebied10, of een werkzame tot hoge concentratie maar niet extreem hoog11. Het hof merkt op dat het voorbij gaat aan de stelling van de raadsman, zoals weergegeven in zijn pleitnota, dat zowel dr. E.J.M. Pennings als het NFI de verkeerde waarden als maatstaf hebben gehanteerd bij de vraag wanneer een waarde als toxisch kan worden beschouwd, nu de raadsman deze bewering onvoldoende heeft onderbouwd.
Over de invloed van de in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen stoffen blijkt uit het sectierapport van dr. B. Kubat het volgende. “De bevindingen van het toxicologisch onderzoek tonen aan dat het slachtoffer ten tijde van het toebrengen van de letsels zeer waarschijnlijk niet of niet volledig bij bewustzijn was. Mogelijk hebben de ingenomen stoffen een bijdrage geleverd aan het overlijden middels hun dempende werking op de hersenen en het ademhalingscentrum. Of en zo ja in welke mate zij aan het overlijden hebben bijgedragen is niet aan te geven.” Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft Kubat deze bevindingen bevestigd en verklaart zij voorts - onder meer – het volgende12: “Het door mij bij de sectie van slachtoffer waargenomen letsel en het bloedverlies was dusdanig dat dit sowieso dodelijk is geweest. Het overlijden van het slachtoffer is mogelijk vervroegd door de medicatie. Ook indien tijdig medische verzorging aan het slachtoffer was gegeven had dit letsel en het bloedverlies een dodelijke afloop gehad.”
Uit het rapport van Pennings komt het volgende naar voren: “De combinatie van alcohol, alprazolam en clomipramine heeft invloed gehad op het bewustzijn van [slachtoffer]. Dit heeft geleid tot bewustzijnsdaling en kan hebben geleid tot bewusteloosheid, mogelijk tot diepe bewusteloosheid. De gevonden concentraties van alcohol, alprazolam en clomipramine kunnen het overlijden echter niet verklaren. Een toxicologische oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] is dan ook onwaarschijnlijk.”
De conclusie van mr. dr. C. Das13 luidt: “Verbloeding is de directe doodsoorzaak. De onderliggende oorzaak van de verbloeding in deze casus is het verscheuren van talloze bloedvaten in het bekkengebied door het grove geweld dat via anus en vagina op de bloedvatrijke weefsels van anus, vagina, endeldarm en omliggende weefsel is toegebracht. Het staat vast dat het slachtoffer nog leefde toen de “manipulaties” werden uitgevoerd. Een lijk bloedt niet.”
Over de in het lichaam van het slachtoffer gevonden stoffen stelt Das: “Gezien de hierboven vastgestelde doodsoorzaak is het een academische kwestie of de vastgestelde concentraties, op zichzelf of in combinatie, bij een willekeurig persoon of bij het slachtoffer de dood zouden hebben kunnen veroorzaken. Op basis van de uitslagen van het toxicologisch onderzoek (en verklaringen van de verdachte) is het zeer aannemelijk dat het slachtoffer ten tijde van de manipulaties in staat van diepe bewusteloosheid verkeerde.”
Op grond van het bovenstaande kan het hof geen andere conclusie trekken dan dat het slachtoffer is komen te overlijden als gevolg van de door de verdachte toegebrachte letsels en het daarmee gepaard gaande bloedverlies. De in het lichaam aangetroffen stoffen zijn op zich dan wel in combinatie met elkaar onvoldoende om tot de dood van het slachtoffer te hebben geleid.
Het hof merkt daarbij op dat ook de inhoud van het door de verdediging in hoger beroep ingebrachte rapport van
mw. S.J.M Eikelenboom-Schieveld, arts, forensisch onderzoeker, van 5 oktober 2007, de stelling van de raadsman niet ondersteunt. Zij werpt in haar rapport slechts de hypothetische vraag op of het slachtoffer, indien haar geen verwondingen waren toegebracht, met de aanwezige concentraties niet alsnog was komen te overlijden.
- b.
Verdachte meende/mocht menen dat het slachtoffer reeds was overleden
Het hof stelt, gelet op het hiervoor overwogene, dat het slachtoffer nog leefde ten tijde van de door de verdachte verrichtte handelingen. Wat betreft de staat van bewusteloosheid van het slachtoffer gaat het hof – op grond van voornoemde rapporten – ervan uit dat het slachtoffer in staat van (diepe) bewusteloosheid verkeerde. Het hof acht het echter niet aannemelijk dat de verdachte daadwerkelijk in de veronderstelling verkeerde dat zij het leven had gelaten, gelet op de volgende verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie op 21 en 23 juni 2005, kort na het gebeurde:
- -
Ik ben naar de keuken gelopen. Ik heb mijn hand onder de kraan schoongewassen. Ik heb dat gedaan voordat ik gebeld heb. Daarna heb ik een emmertje met koud water gevuld en heb wat water uit het emmertje over haar gezicht gespetterd, in de hoop dat ze bijkwam. Ik heb een paar klappen op haar gezicht gegeven. 14
- -
“Na dat gebeuren (het Hof begrijpt: na het verrichten van de hem verweten handelingen) heb ik mijn handen afgespoeld, in de gootsteen in de keuken. Ik heb toen het emmertje gepakt en ik heb water in het gezicht van [slachtoffer] gedaan, maar ze kwam niet bij.” 15
Daarnaast heeft de verdachte blijkens de CPA Melding 20 juni 2005 te 04:11 uur, het volgende gemeld aan de centrale: “Mijn vrouw zit eh ligt bewusteloos op de grond”.16
Op grond van het bovenstaande acht het hof het verweer van de verdediging dat de verdachte, alvorens een aanvang te nemen met de hem verweten handelingen, meende dat het slachtoffer reeds was overleden, niet aannemelijk geworden. Of de verdachte door de (diepe) bewusteloosheid van het slachtoffer op een dwaalspoor gebracht, mocht aannemen dat zij reeds was overleden behoeft derhalve naar het oordeel van het hof geen bespreking.
- c.
Opzet
Het hof heeft op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen wat de aanleiding is geweest voor de handelingen zoals bewezenverklaard.
De verdachte heeft daarover ook geen (volledige) openheid van zaken gegeven.
Of er sprake is geweest van wanhoop heeft het hof dan ook niet kunnen vaststellen.
Anders dan door de raadsman bepleit is het hof van oordeel dat het opzet op het doden van het slachtoffer bewezen kan worden verklaard. Vast staat dat de in de bewezenverklaring nader omschreven handelingen van de verdachte het onderlichaam van het slachtoffer dusdanig hebben verminkt, dat de kort daarop ingetreden dood van het slachtoffer als een redelijkerwijze te verwachten gevolg van die handelingen moet worden aangemerkt. Verdachte moet zich - gelet op de zeer gewelddadige aard van zijn handelingen in het onderlichaam van het slachtoffer, waarbij hij via haar anus en vagina diep in haar lichaam is binnengedrongen en daaruit ook weefsel heeft weggenomen en waarbij zij hevig bloedde17 - bewust zijn geweest van de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat het slachtoffer aan de gevolgen van het door hem toegebrachte geweld zou bezwijken; door dat geweld op het slachtoffer toe te passen heeft de verdachte opzet op haar dood gehad, in onvoorwaardelijke zin.
- d.
Beroep op bewijsuitsluiting
Het hof passeert dit verweer strekkende tot bewijsuitsluiting, aangezien de inhoud van bedoelde verhoren niet voor het bewijs wordt gebruikt. Het subsidiaire verzoek van de raadsman om strafkorting zal het hof behandelen bij de strafmotivering.
9. Bewezenverklaring
Op grond van al het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, te weten doodslag heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juni 2005 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet:
- -
zijn hand en (vervolgens) zijn vuist en zijn arm via de anus en de vagina van die [slachtoffer] in het lichaam van die [slachtoffer] geduwd en gewrongen en gebracht en
- -
vervolgens met die arm meermalen op- en neergaande bewegingen gemaakt en
- -
weefsel in het lichaam van die [slachtoffer] beetgepakt en vastgehouden enuit het lichaam van die [slachtoffer] getrokken en/of gehaald en/of verwijderd,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtof[slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:
Doodslag.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Zijdens de verdediging is aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het plegen van de handelingen bij het slachtoffer een zogenaamde “black-out” had, zodat verdachte niet meer wist wat hij deed. Het tenlastegelegde zou bij verlies van bewustzijn en buiten de controle van zijn eigen wil uitgevoerd zijn.
Het hof stelt voorop dat de verdediging deze stelling op geen enkele manier met medische stukken heeft kunnen toelichten of onderbouwen.
Het Hof overweegt voorts dat uit de verklaring van de verdachte ondersteund door de verklaring van zijn ex-vrouw [naam ex-vrouw]18 wel naar voren komt dat de verdachte als hij zich erg druk maakt, kan hyperventileren en flauwvallen. Na korte tijd – volgens [naam ex-vrouw] na enkele seconden - werd hij dan weer wakker. Maar uit het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat die situatie zich die avond/nacht heeft voorgedaan. Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte na een dergelijk flauwvallen handelingen verrichtte waarvan hij zich niet bewust was en/of waarvan hij later niets meer wist, zodanig dat gezegd kan worden dat de verdachte handelingen pleegde buiten zijn wil.
Bovendien heeft de verdachte, zoals eerder besproken, zeer gedetailleerde verklaringen afgelegd omtrent de handelingen die hij bij en in het lichaam van het slachtoffer heeft verricht. Dit staat in contrast met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2007: “Ik wist niet dat ik het gedaan had, ik werd wakker van het bloed. Toen ik bijkwam zat mijn arm in het bloed. (…) Met wakker worden bedoel ik dat ik bij kwam en me toen pas realiseerde wat ik had gedaan. Ik kwam weer tot mezelf”.
Voorzover moet worden aangenomen dat het beroep van de verdediging erop neerkomt dat sprake zou zijn geweest van “buiten zichzelf geraken” in de zin van “amnesie”, overweegt het hof dat, naar hem ambtshalve bekend is, het bestaan van dit verschijnsel wetenschappelijk omstreden is en de beoordeling van een beroep daarop alleen al om die reden terughoudend moet zijn. Voorts meent het hof dat voor het aannemelijk worden van dit verweer in ieder geval psychologische en psychiatrische rapportage niet kan worden gemist, terwijl de verdachte aan (herhaalde) pogingen tot het uitvoeren van dergelijke rapportage nu juist niet heeft willen meewerken.
Het hof acht het concluderend geenszins aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het gebeurde een “black-out” had en dat hij deze handelingen buiten zijn wil om heeft verricht. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
12. Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde, te weten moord, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van voorarrest. Het hof komt tot een andere kwalificatie dan de advocaat-generaal, hetgeen leidt tot een lagere strafmaat dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op de straffen die zijn opgelegd in andere, min of meer vergelijkbare zaken, waar in elk geval ook sprake was van doodslag en één slachtoffer, te weten de partner. Op basis van deze vergelijking zou het hof tot een lagere straf kunnen besluiten dan door de Rechtbank is opgelegd.
Het hof acht in deze zaak de navolgende omstandigheden aanwezig die leiden tot het opleggen van na te noemen straf.
De verdachte heeft zijn weerloze partner [slachtoffer] op buitengewoon gewelddadige en vernederende wijze van het leven beroofd. Hij doodde haar in hun gezamenlijke woning, bij uitstek de plek waar zij zich veilig mocht wanen. Terwijl [slachtoffer] – blijkens eerder in dit arrest aangehaalde rapportages – leefde, heeft hij haar lichaam via de anus en de vagina gepenetreerd en weefsel uit haar onderlichaam gehaald. Hij heeft hierdoor haar lichaam op uiterst gruwelijke wijze verminkt.
Het handelen van verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven en het lichaam van zijn partner. De verdachte heeft een jonge vrouw het leven ontnomen. Zij was in de bloei van haar leven en moeder van drie kinderen waarvan de jongste, een peuter nog, tevens een kind van de verdachte is. Ook heeft de verdachte – zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - bij de nabestaanden onpeilbaar leed teweeggebracht.
De ouders, de zussen en de kinderen van het slachtoffer zullen moeten leven met het nauwelijks te bevatten feit dat hun feitelijke schoonzoon/zwager/stiefvader [slachtoffer], hun dochter, respectievelijk zus en moeder, heeft gedood. De zoon van de verdachte en het slachtoffer zal moeten leven met het onontkoombare gegeven dat zijn vader zijn moeder om het leven heeft gebracht. Ook het besef van de brute wijze waarop dit is gebeurd zullen de nabestaanden met zich mee moeten dragen. Voor allen moet het bovendien moeilijk te bevatten zijn dat zij, door de weigering van de verdachte om volledige openheid van zaken te geven, het waarom van deze daad niet te weten zijn gekomen.
Ook de samenleving is door bovenstaande feiten zeer ernstig geschokt, met name door de brute wijze waarop de verdachte zijn partner om het leven heeft gebracht.
Blijkens het faxbericht d.d. 25 juni 2007 van drs. J.J.F.M. de Man en het rapport van het Piet Baan Centrum d.d. 28 december 2005 weigert de verdachte medewerking te verlenen aan gedragskundige onderzoeken. Ook uit de Voorlichtingsrapportages van de Reclassering Nederland d.d. 23 maart 2006 en 21 mei 2007 blijkt dat de verdachte over zijn persoon geen openheid van zaken wil geven. Bij gebreke van psychologisch en psychiatrisch onderzoek kan geen eventuele psychische stoornis worden gediagnosticeerd en over het bestaan van een mogelijke persoonlijkheidsstoornis kan geen uitspraak worden gedaan. Er kan derhalve ook niet worden geconcludeerd tot enige vermindering van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte voor het bewezenverklaarde feit.
De verdachte en zijn raadsman hebben mogelijkheden om het hof te doen inzien wat de verdachte tot zijn daad heeft gedreven niet benut. Wat betreft de aanleiding en het motief tast het hof in het duister. Dit baart het hof grote zorgen. Het hof kan mede door de opstelling van de verdachte en zijn raadsman moeilijk inschatten wat de kans op herhaling van een delict als het onderhavige is. Het hof houdt het erop – bij gebreke aan gegevens die anders duiden en gelet op het feit dat de verdachte, die overigens blijkens zijn strafblad nooit eerder met politie of justitie in aanraking kwam, kennelijk tot een misdrijf als thans is bewezen in staat is - dat niet kan worden uitgesloten dat de verdachte opnieuw een (ernstig) geweldsdelict zal begaan. Dit bijvoorbeeld als gevolg van een emotionele uitbarsting als waarover de verdachte tegenover het hof heeft verklaard. Het hof heeft bij het bepalen van de straf dan ook mede rekening gehouden met de noodzaak tot beveiliging van de maatschappij tegen de verdachte en is op deze grond van oordeel dat een langere gevangenisstraf dan in min of meer vergelijkbare zaken is gerechtvaardigd.
Met betrekking tot het door de raadsman gedane beroep op strafkorting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering overweegt het hof het volgende. Zoals hiervoor reeds overwogen wordt de inhoud van bedoelde verhoren niet voor het bewijs gebruikt. Het hof is van oordeel dat onder die omstandigheid van een door strafvermindering te compenseren nadeel geen sprake is.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat binnen de ruimte die de wetgever in verband met het bewezen strafbare feit aan de rechter heeft gegeven - een hoge geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
13. Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van
EUR 1.728,34.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 1.728,34.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
14. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
EUR 1.728,34 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, te weten moord, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, te weten doodslag zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 12.
(TWAALF) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.728,34 (duizend zevenhonderdachtentwintig euro en vierendertig cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] van een bedrag van EUR 1.728,34 (duizend zevenhonderdachtentwintig euro en vierendertig cent)voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 34 (vierendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. F.J.M. Noordhoff.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 oktober 2007.
1 Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden,
nr. PL/1532/2005/29212-4, d.d. 20 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren M.A.A.J. Hoogh en W.J.T. Welting.
2 Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Haaglanden,
nr. PL15J2/2005/1361-7, d.d. 22 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren F. el Hamouti en R.J. Boers.
3 Het proces-verbaal van de politie Haaglanden,
nr. PL15J2/2005/1361-5, d.d. 23 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar A.E.C. Steekelenburg.
4 Een geschrift, zijnde een Pro Justitia rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 05-286/K045-VS069, d.d.
7 september 2005, opgemaakt en ondertekend door dr. B. Kubat, arts en patholoog.
5 Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Haaglanden, nr. PL/1509/2005/1361, d.d. 23 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren D.A.C. Adams en
- P.
Tortolero (p.136-138).
- 6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Haaglanden, nr. PL/1509/2005/1361, d.d. 23 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren D.A.C. Adams en
- P.
Tortolero (p.141).
- 7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Haaglanden, nr. PL/1509/2005/1361, d.d. 22 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
D.A.C. Adams en P. Tortolero (p.120).
- 8.
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2007.
- 9.
Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Nederland Forensisch Instituut 2005.06.20.071 aanvraag 1 d.d. 2 september 2005, opgesteld en ondertekend door dr. I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog.
- 10.
Een geschrift, zijnde een Pro Justitia rapport d.d. 17 juni 2007, opgesteld en ondertekend door dr. E.J.M. Pennings, biochemicus-toxicoloog.
- 11.
Zie noot 9.
- 12.
Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 27 maart 2006.
- 13.
Een geschrift, zijnde een Rapportage Doodsoorzaak [slachtof[slachtoffer], GGD Amsterdam, 2007u00761 ongedateerd, opgesteld en ondertekend door mr. dr. C. Das, forensisch arts.
- 14.
Zie noot 7 (p.122).
- 15.
Zie noot 5.
- 16.
Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden,
nr. PL15J2/2005/1361-18, d.d. 28 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
- F.
el Hamouti.
- 17.
Zie noten 2, 5 en 7
- 18.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Haaglanden,
nr. PL15J2/2005/1361, d.d. 28 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar D.A.C. Adams en L.J.M. Simais.