Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/695 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 12-05-2021
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2021, L 410).
- Bronpublicatie:
28-04-2021, PbEU 2021, L 170 (uitgifte: 12-05-2021, regelingnummer: 2021/695)
- Inwerkingtreding
12-05-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-04-2021, PbEU 2021, L 170 (uitgifte: 12-05-2021, regelingnummer: 2021/695)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Financiering
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 1, artikel 183 en artikel 188, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Unie wil haar wetenschappelijke en technologische basis versterken door de Europese onderzoeksruimte (EOR) te versterken waarin onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie vrij circuleren, en door de concurrentiekracht van de Unie, ook van haar industrie, te stimuleren, en tegelijk alle activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie (O&I) te bevorderen ter verwezenlijking van de strategische prioriteiten van de Unie, die uiteindelijk tot doel hebben vrede, de waarden van de Unie en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.
- (2)
Met het oog op wetenschappelijke, technologische, economische, milieu- en maatschappelijke effecten bij het streven naar deze algemene doelstelling en met het oog op een maximale meerwaarde van de investeringen van de Unie in O&I, moet de Unie via Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2021–2027 (‘het programma’), investeren in O&I. Het programma moet ondersteuning bieden voor het creëren, beter verbreiden en overdragen van hoogwaardige excellente kennis en hoogwaardige technologieën in de Unie, op alle niveaus talent aantrekken en bijdragen aan de volledige benutting van de talentenpool van de Unie, samenwerkingsverbanden faciliteren en het effect van O&I bij het ontwikkelen, ondersteunen en uitvoeren van het beleid van de Unie versterken, de introductie en toepassing van innovatieve en duurzame oplossingen in de economie van de Unie, met name in kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), en in de samenleving ondersteunen en versterken, wereldwijde uitdagingen, waaronder klimaatverandering en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (Sustainable Development Goals — SDG's), aanpakken, banen scheppen, economische groei aan wakkeren en het industriële concurrentievermogen stimuleren, en de Unie wat O&I betreft, aantrekkelijker maken. Het programma moet alle vormen van innovatie, ook baanbrekende innovatie, alsmede de marktintroductie van innovatieve oplossingen bevorderen en de inzet van dergelijke investeringen optimaliseren om het effect ervan binnen een versterkte EOR te vergroten.
- (3)
Het programma moet lopen voor de duur van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021–2027 dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (4), onverminderd de termijnen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (5).
- (4)
Het programma moet bijdragen aan het verhogen van de publieke en private investeringen in O&I in de lidstaten, en aldus tot het bereiken van een totaal investeringsdoel van ten minste 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Unie in onderzoek en ontwikkeling. Om die doelstelling te realiseren zouden de lidstaten en de particuliere sector het programma moeten aanvullen met meer eigen investeringsacties op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
- (5)
Met het oog op het behalen van de doelstellingen van het programma en conform het beginsel van excellentie, moet het programma streven naar het versterken van onder meer samenwerkingen binnen Europa en zodoende bijdragen aan het verkleinen van de O&I-kloof.
- (6)
Om de beleidsdoelen van de Unie te helpen verwezenlijken, moeten in het kader van dit programma gesteunde activiteiten in voorkomend geval gebruikmaken van en aanzetten tot innovatievriendelijke regelgeving, conform het innovatiebeginsel, om een snellere en intensievere omzetting van het aanzienlijke kenniskapitaal van de Unie in innovatie te ondersteunen.
- (7)
De concepten ‘open wetenschap’, ‘open innovatie’ en ‘openheid voor de wereld’ moeten de excellentie en het effect van de investeringen van de Unie in O&I waarborgen, en tegelijk de belangen van de Unie veiligstellen.
- (8)
Open wetenschap, met inbegrip van open toegang tot wetenschappelijke publicaties en onderzoeksgegevens, en optimale verspreiding en benutting van kennis kunnen de kwaliteit, het effect en de voordelen van wetenschap vergroten. Ze kunnen ook de vooruitgang van kennis versnellen door deze betrouwbaarder, efficiënter en nauwkeuriger te maken, haar bevattelijker te maken voor de samenleving en beter te laten inspelen op maatschappelijke uitdagingen. Er moeten bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat begunstigden open toegang tot wetenschappelijke publicaties met peerreview verschaffen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat begunstigden open toegang tot onderzoeksgegevens verschaffen volgens het beginsel ‘zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig’, waarbij moet worden voorzien in mogelijke uitzonderingen rekening houdend met de legitieme belangen van de begunstigden. Er moet met name meer aandacht worden besteed aan een verantwoord beheer van onderzoeksgegevens, dat moet stroken met de beginselen ‘findability’ (vindbaarheid), ‘accessibility’ (toegankelijkheid), ‘interoperability’ (interoperabiliteit) en ‘reusability’ (herbruikbaarheid) (de ‘FAIR-beginselen’), met name door het mainstreamen van plannen voor gegevensbeheer. In voorkomend geval moeten de begunstigden gebruikmaken van de mogelijkheden van de Europese open wetenschapscloud (European Open Science Cloud — EOSC) en de Europese data-infrastructuur en zich houden aan de overige beginselen en praktijken van Open wetenschap. Wederkerigheid met betrekking tot open wetenschap moet worden aangemoedigd in alle associatie- en samenwerkingsovereenkomsten met derde landen.
- (9)
Begunstigden van het programma, met name kmo's, zullen worden aangemoedigd gebruik te maken van de relevante bestaande instrumenten van de Unie, zoals de Europese IPR-helpdesk, die kmo's en andere deelnemers aan het programma ondersteunt bij zowel het beschermen als het afdwingen van hun intellectuele-eigendomsrechten.
- (10)
De ontwikkeling en het ontwerp van het programma moeten beantwoorden aan de noodzaak om een kritische massa van ondersteunde activiteiten te creëren in de hele Unie door de op excellentie gebaseerde deelname van alle lidstaten aan te moedigen, en door internationale samenwerking, in overeenstemming met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (de ‘Agenda 2030’), de SDG's en de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(6) (‘Overeenkomst van Parijs’). De uitvoering van het programma moet bijdragen aan het bereiken van de SDG's en aan het nakomen van de toezegging van de Unie en haar lidstaten om de Agenda 2030 uit te voeren, waarbij de drie dimensies daarvan — de economische, de sociale en de milieudimensie — op samenhangende en geïntegreerde wijze worden verwezenlijkt.
- (11)
De in het kader van het programma ondersteunde activiteiten moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen, prioriteiten en internationale toezeggingen van de Unie.
- (12)
Het programma moet complementair zijn met bestaande relevante Europese routekaarten en strategieën voor O&I, alsmede met belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (important projects of common European interest — IPCEI's), indien relevant, op voorwaarde dat de daarmee verband houdende O&I-behoeften in de strategische planning van het programma zijn bepaald.
- (13)
Het programma moet zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht bij de besteding van overheidsfinanciering van O&I-projecten garanderen en aldus het algemeen belang vrijwaren.
- (14)
Het programma moet O&I-activiteiten op het gebied van de sociale en de geesteswetenschappen ondersteunen. Dit houdt in dat de wetenschappelijke kennis op dit gebied moet worden vergroot, en gebruik moet worden gemaakt van de inzichten en vorderingen van de sociale en de geesteswetenschappen om het programma een groter economisch en maatschappelijk effect te doen sorteren. In het kader van de pijler ‘Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen’ moeten de sociale en de geesteswetenschappen volledig in alle clusters worden geïntegreerd. De sociale en de geesteswetenschappen moeten niet alleen worden bevorderd in projecten, maar ook worden ondersteund door, waar passend, onafhankelijke externe deskundigen op het gebied van de sociale en de geesteswetenschappen te laten deelnemen aan deskundigencomités en evaluatiepanels, alsmede door tijdige monitoring en rapportage van de sociale en de geesteswetenschappen in gefinancierde onderzoeksacties. Meer bepaald moet de mate van mainstreaming van de sociale en de geesteswetenschappen in het hele programma worden gemonitord.
- (15)
Het programma moet het evenwicht behouden tussen onderzoek, enerzijds, en innovatie, anderzijds, en tussen bottom-upfinanciering (vertrekkend vanuit de onderzoeker of innovator) en top-downfinanciering (bepaald op basis van strategisch vastgestelde prioriteiten), naargelang de aard van de betrokken O&I-gemeenschappen in de hele Unie, de soort en het doel van de uitgevoerde activiteiten en de nagestreefde effecten. De combinatie van deze factoren moet bepalen welke aanpak wordt gekozen voor de relevante onderdelen van het programma, die allemaal bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen van het programma.
- (16)
De algemene begroting voor het onderdeel ‘Verbreden van de deelname en verspreiden van excellentie’ van het deel ‘Verbreden van de deelname en versterken van de EOR’ van het programma moet ten minste 3,3 % van de algemene begroting voor het programma bedragen en moet voornamelijk in de verbredingslanden gevestigde juridische entiteiten ten goede komen.
- (17)
Excellentie-initiatieven moeten gericht zijn op versterking van O&I-excellentie in de in aanmerking komende landen, onder meer door ondersteuning van opleidingen om de O&I-managementcapaciteiten te verbeteren, prijzen, versterking van innovatie-ecosystemen en totstandbrenging van O&I-netwerken, mede op basis van door de Unie gefinancierde onderzoeksinfrastructuren. Aanvragers moeten duidelijk aantonen dat projecten verband houden met nationale en/of regionale O&I-strategieën om in aanmerking te kunnen komen om financiering aan te vragen in het kader van het onderdeel ‘Verbreden van de deelname en het verspreiden van excellentie’ van het deel ‘Verbreden van de deelname en versterken van de EOR’ van het programma.
- (18)
Het moet mogelijk zijn om een versnelde procedure voor O&I in te voeren met een subsidietoekenningstermijn die niet meer dan zes maanden bedraagt, om te zorgen voor een snellere ‘bottom-up’-toegang tot financiële middelen voor kleine samenwerkingsconsortia voor acties gaande van fundamenteel onderzoek tot commerciële toepassing.
- (19)
Het programma moet steun verlenen aan alle O&I-fasen, in het bijzonder binnen samenwerkingsprojecten, en, in voorkomend geval, in missies en Europese partnerschappen. Fundamenteel onderzoek is een essentieel goed, en is voor de Unie een belangrijke voorwaarde, om aantrekkelijker te worden voor de beste wetenschappers, teneinde een mondiaal knooppunt van excellentie te worden. Een evenwicht tussen fundamenteel en toegepast onderzoek moet in het programma gegarandeerd zijn. In combinatie met innovatie zal dit evenwicht ondersteuning bieden aan het economische concurrentievermogen van de Unie en aan groei en werkgelegenheid in de Unie.
- (20)
Uit de feiten blijkt dat het omarmen van diversiteit, in alle betekenissen, van essentieel belang is voor het bedrijven van goede wetenschap, aangezien wetenschap profiteert van diversiteit. Diversiteit en inclusiviteit dragen bij tot excellentie in O&I die op samenwerking stoelen: samenwerking tussen disciplines en sectoren en binnen de hele EOR verhoogt de kwaliteit van het onderzoek en de projectvoorstellen, kan leiden tot een grotere mate van ingang in de samenleving, en kan de voordelen van innovatie propageren en aldus een drijvende kracht zijn voor Europa.
- (21)
Om de impact van het programma te optimaliseren moet er bijzondere aandacht worden geschonken aan multidisciplinaire, interdisciplinaire en transdisciplinaire benaderingen als noodzakelijke elementen voor het boeken van grote wetenschappelijke vooruitgang.
- (22)
Onderzoeksactiviteiten die binnen de pijler ‘Wetenschappelijke excellentie’ worden uitgevoerd, moeten aan de hand van de behoeften en mogelijkheden van de wetenschap worden bepaald, en moeten wetenschappelijke excellentie bevorderen. De onderzoeksagenda moet in nauw overleg met de wetenschappelijke gemeenschap worden vastgesteld en onder meer gericht zijn op het aantrekken van nieuw talent op het vlak van O&I en beginnende onderzoekers, naast versterking van de EOR, voorkoming van braindrain en bevordering van braincirculation.
- (23)
Het programma moet de Unie en haar lidstaten ondersteunen bij het aantrekken van de beste talenten en vaardigheden, rekening houdend met de realiteit van zeer harde internationale concurrentie.
- (24)
De pijler ‘Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen’ moet met clusters van O&I-activiteiten worden ingericht om voor een maximale integratie over de respectieve themagebieden te zorgen, naast hoge en duurzame niveaus van impact voor de Unie in verhouding tot de geïnvesteerde middelen. Dit zou de aanzet geven tot multidisciplinaire, sector-, beleidsgebieds- en grensoverschrijdende samenwerking bij de verwezenlijking van de SDG's, door de beginselen van de Agenda 2030, de Overeenkomst van Parijs en het industriële concurrentievermogen van de Unie in dat kader in acht te nemen. Door de organisatie van zeer ambitieuze, grootschalige initiatieven in de vorm van O&I-missies zou het programma op de samenleving een transformatie- en systeemeffect ten voordele van de SDG's kunnen sorteren, ook door internationale samenwerking en wetenschapsdiplomatie. De activiteiten in het kader van die pijler moeten betrekking hebben op het volledige gamma van O&I-activiteiten om ervoor te zorgen dat de Unie voorop blijft lopen op het gebied van strategisch vastgestelde prioriteiten.
- (25)
De cluster ‘Cultuur, creativiteit en inclusieve samenleving’ moet een aanzienlijke bijdrage leveren aan het onderzoek naar de culturele en de creatieve sector, het cultureel erfgoed van de Unie inbegrepen, en met name een samenwerkingsruimte voor Europees cultureel erfgoed tot stand helpen brengen.
- (26)
De volledige en tijdige betrokkenheid van alle soorten bedrijven bij het programma, van individuele ondernemers en kmo's tot grote ondernemingen, zou aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en met name wat het scheppen van duurzame banen en groei in de Unie betreft. Een dergelijke betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de acties moet ten minste in vergelijkbare mate worden ondersteund als het geval was in het kaderprogramma, Horizon 2020, dat werd vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) (‘Horizon 2020’).
- (27)
Acties uit hoofde van het programma zouden een belangrijke bijdrage leveren ter ontsluiting van het potentieel van de strategische sectoren van de Unie, waaronder de sleuteltechnologieën die de doelstellingen van de Uniestrategie voor het industriebeleid weerspiegelen.
- (28)
Raadplegingen met meerdere belanghebbenden, onder meer uit het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven, moeten input opleveren voor de perspectieven en prioriteiten die in de strategische planning worden vastgesteld. Dit moet resulteren in periodieke, bij uitvoeringshandeling vast te stellen, strategische O&I-plannen ter ontwikkeling van de inhoud van werkprogramma's.
- (29)
Voor de financiering van een specifieke actie moet in het werkprogramma rekening worden gehouden met de resultaten van specifieke voorgaande projecten alsmede met de stand van wetenschap, technologie en innovatie op nationaal, Unie- en internationaal niveau, en van de relevante beleids-, markt- en maatschappelijke ontwikkelingen.
- (30)
Het is belangrijk het bedrijfsleven van de Unie te steunen bij het behouden of veroveren van het wereldleiderschap in innovatie, digitalisering en klimaatneutraliteit, met name door investeringen in sleuteltechnologieën die de basis voor het bedrijfsleven van morgen zullen vormen. De acties van het programma moeten tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties aanpakken, op evenredige en transparante wijze investeringen aanzwengelen zonder dat particuliere financiering hierdoor wordt gedupliceerd of verdrongen, alsmede een duidelijke Europese meerwaarde en een aanzienlijk publiek rendement opleveren. Dit zal zorgen voor samenhang tussen de acties van het programma met de staatssteunregels van de Unie waarborgen, teneinde innovatie te stimuleren en buitensporige concurrentieverstoringen op de interne markt te voorkomen.
- (31)
Het programma moet op een geïntegreerde wijze steun verlenen aan O&I, met inachtneming van alle relevante bepalingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Het concept onderzoek, met inbegrip van experimentele ontwikkeling, moet worden gebruikt conform het Frascati-handboek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), en het concept innovatie conform het Oslo-handboek van de OESO en Eurostat, dat een brede aanpak volgt die ook sociale innovatie en design omvat. Zoals in Horizon 2020 moet ook in dit programma verder rekening worden gehouden met de OESO-definities betreffende gereedheidsniveaus van een technologie (Technological Readiness Levels — TRL's) bij de classificatie van activiteiten op het gebied van technologisch onderzoek, productontwikkeling en demonstratie, alsmede bij het bepalen van de soorten acties die in oproepen tot het indienen van voorstellen kunnen worden gebruikt. Voor acties waarvan de activiteiten TRL 8 overschrijden, mogen geen subsidies worden toegekend. Het werkprogramma moet subsidies kunnen toestaan voor grootschalige productvalidatie en marktreplicatie voor een bepaalde oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van de pijler ‘Wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen’.
- (32)
Het programma moet bijdragen aan ruimtevaartdoelstellingen op een uitgavenniveau dat in verhouding ten minste vergelijkbaar is met dat van Horizon 2020.
- (33)
De mededeling van de Commissie van 11 januari 2018 getiteld ‘Tussentijdse evaluatie van Horizon 2020: maximaliseren van de impact van EU-onderzoek en -innovatie’, de Resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2017 over de beoordeling van de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 met het oog op de tussentijdse beoordeling en het voorstel voor het negende kaderprogramma (8) en de conclusies van de Raad van 1 december 2017 getiteld ‘Van de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 naar het negende kaderprogramma’ bevatten een reeks aanbevelingen voor het programma, met inbegrip van de bijbehorende regels voor deelname en verspreiding ervan. Deze aanbevelingen zijn gestoeld op de lessen die zijn geleerd uit Horizon 2020, en van de input van instellingen van de Unie en belanghebbenden. Zo wordt in deze aanbevelingen onder meer voorgesteld maatregelen in te voeren ter bevordering van braincirculation en ter facilitering van de openheid van O&I-netwerken ten behoeve van ambitieuzere investeringen teneinde kritische massa te creëren en een maximaal effect te bereiken; om baanbrekende innovatie te ondersteunen; om prioriteit te geven aan O&I-investeringen van de Unie op gebieden met een hoge meerwaarde, met name door middel van missiegerichtheid, volledige, vakkundige en tijdige betrokkenheid van burgers en brede communicatie; om het financieringslandschap van de Unie te rationaliseren teneinde het O&I-potentieel, met inbegrip van onderzoeksinfrastructuren in de hele Unie, ten volle te benutten, bijvoorbeeld door het gamma van Europese partnerschapsinitiatieven en medefinancieringsregelingen te stroomlijnen; om meer en concrete synergie tussen verschillende financieringsinstrumenten van de Unie te ontwikkelen, met name door oplossingen te vinden voor niet-complementaire interventielogica's en de complexiteit van de verschillende financierings- en andere regelgeving, en met het oog op het helpen mobiliseren van onderbenut O&I-potentieel in de hele Unie; om de internationale samenwerking en de openheid ten aanzien van de deelname van derde landen te versterken, en om door te gaan met de vereenvoudiging op basis van de ervaringen met de uitvoering van Horizon 2020.
- (34)
Aangezien speciale aandacht moet worden besteed aan de coördinatie en de complementariteit tussen verschillende beleidsmaatregelen van de Unie, moet in het kader van het programma worden gestreefd naar synergie met andere programma's van de Unie, gaande van het ontwerp en de strategische planning, tot de selectie van de projecten, het beheer, de communicatie en de verspreiding en exploitatie van de resultaten, de monitoring, auditing en governance van het programma. Wat de financiering van O&I-activiteiten betreft, moet door synergie de zo groot mogelijke harmonisatie van de regels, met inbegrip van de regels inzake subsidiabiliteit van de kosten, worden bewerkstelligd. Teneinde dubbel werk en overlappingen te vermijden, het hefboomeffect van Uniefinanciering te vergroten en de administratieve lasten voor de aanvragers en de begunstigden te verminderen, moet synergie kunnen worden gestimuleerd, met name door alternatieve, gecombineerde, cumulatieve financiering en overdracht van middelen.
- (35)
Overeenkomstig Verordening (EU) 2020/2094 en binnen de grenzen van de daarin toegewezen middelen moeten in het kader van het programma herstel- en veerkrachtmaatregelen worden uitgevoerd om de ongekende gevolgen van de coronacrisis aan te pakken. Deze aanvullende middelen moeten zodanig worden benut dat de in de Verordening (EU) 2020/2094 vastgestelde termijnen worden geëerbiedigd. Deze aanvullende middelen mogen uitsluitend worden toegewezen aan acties voor O&I die gericht zijn op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis en met name de economische, sociale en maatschappelijke gevolgen.
- (36)
Om ervoor te zorgen dat de Uniefinanciering een zo groot mogelijk effect heeft en op de meest doeltreffende wijze bijdraagt aan het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen en toezeggingen van de Unie, moet het voor de Unie mogelijk zijn Europese partnerschappen aan te gaan met partners uit de particuliere en/of publieke sector. Die partners zijn onder meer het bedrijfsleven, kmo's, universiteiten, onderzoeksorganisaties, O&I-belanghebbenden, organen met een openbaredienstverleningstaak op lokaal, regionaal, nationaal of internationaal niveau of maatschappelijke organisaties, met inbegrip van stichtingen en niet-gouvermentele organisaties (ngo's) die O&I ondersteunen en/of verrichten, op voorwaarde dat de gewenste effecten doeltreffender kunnen worden verwezenlijkt door een partnerschap dan door de Unie alleen.
- (37)
Het moet, afhankelijk van waar de lidstaat voor kiest, mogelijk zijn om bijdragen van programma's die worden medegefinancierd door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF +), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), aan te merken als bijdrage van de deelnemende lidstaat aan Europese partnerschappen in het kader van het programma. Deze mogelijkheid mag echter geen afbreuk doen aan de noodzaak dat voldaan moet worden aan alle op deze bijdragen van toepassing zijnde bepalingen zoals vastgesteld in een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (de ‘verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021–2027’) en de fondsspecifieke verordeningen.
- (38)
Het programma moet de samenwerking tussen de Europese partnerschappen en de partners uit de particuliere en/of private sector op internationaal niveau versterken, onder meer door programma's voor O&I te verbinden met grensoverschrijdende investeringen in O&I die wederzijdse voordelen opleveren voor de burgers en de bedrijven, terwijl er tegelijkertijd op wordt toegezien dat de Unie haar belangen op strategische gebieden kan handhaven.
- (39)
Toekomstige en opkomende technologieën (future emerging technologies — FET)-vlaggenschipinitiatieven zijn een effectief en efficiënt instrument gebleken met voordelen voor de samenleving in een gezamenlijke, gecoördineerde inspanning van de Unie en haar lidstaten. Activiteiten van de FET-vlaggenschipinitiatieven voor grafeen, het Human Brain Project en kwantumtechnologie, die in het kader van Horizon 2020 worden ondersteund, zullen in het kader van het programma verder worden ondersteund via oproepen tot het indienen van voorstellen die zijn opgenomen in het werkprogramma. Voorbereidende activiteiten die in het kader van het onderdeel ‘FET-vlaggenschepen’ van Horizon 2020 werden ondersteund, moeten een bijdrage leveren aan de strategische planning in het kader van het programma en worden meegenomen in de werkzaamheden met betrekking tot missies, gezamenlijk gefinancierde en/of gezamenlijk geprogrammeerde Europese partnerschappen en regelmatige oproepen tot het indienen van voorstellen.
- (40)
Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (Joint Research Centre — JRC) moet gedurende de hele beleidscyclus onafhankelijke klantgestuurde wetenschappelijke gegevens en technische ondersteuning ter beschikking blijven stellen aan het Uniebeleid. De directe acties van het JRC moeten op flexibele, efficiënte en transparante wijze worden uitgevoerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de behoeften van het Uniebeleid en de relevante behoeften van de gebruikers van het JRC en waarbij de financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd. Het JRC moet extra middelen blijven genereren.
- (41)
In het kader van de pijler ‘Innovatief Europa’ moet een reeks maatregelen worden vastgesteld voor de verstrekking van geïntegreerde ondersteuning om te beantwoorden aan de behoeften van ondernemers en ondernemerschap om baanbrekende innovatie te verwezenlijken en te versnellen met het oog op een snelle groei van de markt, alsmede om de strategische autonomie van de Unie te bevorderen, met behoud van een open economie. Deze pijler moet een éénloketsysteem bieden om alle soorten innovatoren en innovatieve bedrijven aan te trekken en te ondersteunen, zoals kmo's, met inbegrip van start-ups, en in uitzonderlijke gevallen kleine midcap-ondernemingen, die het potentieel hebben om op te schalen tot Unie- en internationaal niveau. De pijlermoet snelle en flexibele subsidies en co-investeringen bieden, ook in samenwerking met particuliere investeerders. Deze doelstellingen moeten worden nagestreefd door de oprichting van een Europese Innovatieraad (EIC). De pijler moet ook het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en de Europese innovatie-ecosystemen in het algemeen ondersteunen, met name via Europese partnerschappen met nationale en regionale innovatieondersteunende actoren.
- (42)
Voor de toepassing van deze verordening en in het bijzonder voor de activiteiten die in het kader van de EIC worden verricht, moet onder een ‘start-up’ worden verstaan een kmo in een vroeg levenscyclusstadium, met inbegrip van deze die worden ontwikkeld als spin-offs van universitaire onderzoeksactiviteiten, die gericht is op het vinden van innovatieve oplossingen en schaalbare bedrijfsmodellen, en die een zelfstandige onderneming is in de zin van artikel 3 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (9); onder een ‘midcap-onderneming’ moet worden verstaan een onderneming die geen kmo is en die tussen 250 en 3 000 werknemers telt, waarbij het aantal werkzame personen wordt berekend volgens de artikelen 3 tot en met 6 van titel I van de bijlage bij die aanbeveling, en onder een ‘kleine midcap-onderneming’ moet worden verstaan een midcap-onderneming die tot 499 werknemers telt.
- (43)
De beleidsdoelstellingen van het programma worden ook nagestreefd aan de hand van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van het InvestEU-programma, waarbij synergie tussen de twee programma's wordt gestimuleerd.
- (44)
De EIC moet, samen met andere onderdelen van het programma, alle vormen van innovatie stimuleren, gaande van stapsgewijze tot baanbrekende en disruptieve innovatie, met bijzondere nadruk op marktcreërende innovatie. Via zijn Pathfinder- en Accelerator- instrumenten, moet de EIC zich richten op het opsporen, ontwikkelen en toepassen van alle mogelijke risicovolle innovaties, inclusief stapsgewijze innovaties, met een centrale focus op baanbrekende, disruptieve en ‘deep tech’-innovaties die het potentieel hebben om uit te groeien tot marktcreërende innovaties. Door middel van samenhangende en gestroomlijnde ondersteuning moet de EIC de huidige leemte in overheidssteun en particuliere investeringen voor baanbrekende innovatie opvullen. Met het oog op de doelstellingen van de EIC, en met name de actie in verband met marktintroductie, zijn voor de EIC-instrumenten specifieke juridische en beheersmechanismen nodig.
- (45)
De Accelerator is bedoeld om de ‘vallei des doods’ tussen onderzoek, de fase die voorafgaat aan de grootschalige commercialisering en de opschaling van bedrijven te overbruggen. De Accelerator zal steun verlenen aan activiteiten met een hoog potentieel waarvan de technologische, wetenschappelijke, financiële, beheers- of marktrisico's van dien aard zijn dat zij nog niet als bankabel worden beschouwd en dus onvoldoende investeringen op de markt kunnen aantrekken, en vormt dus een aanvulling op het InvestEU-programma.
- (46)
De Accelerator moet, in nauwe synergie met het InvestEU-programma, met zijn financieringssteun in de vorm van gemengde financiering en eigenvermogenfinanciering bieden aan projecten van kmo's, waaronder start-ups, en in uitzonderlijke gevallen ook kleine midcap-ondernemingen die nog niet in staat zijn om inkomsten te genereren, nog niet winstgevend zijn of nog niet voldoende investeringen kunnen aantrekken om de businessplannen voor hun projecten volledig uit te voeren. Dergelijke in aanmerking komende entiteiten zoude als niet-bankabel worden beschouwd, terwijl in een deel van de investeringsbehoeften ervan had of zou kunnen worden voorzien door een of meerdere investeerders, zoals een particuliere of openbare bank, een family office, een durfkapitaalfonds of een business angel. Op die manier is de Accelerator bedoeld om een tekortkoming van de markt te verhelpen en veelbelovende maar nog niet bankabele entiteiten die betrokken zijn bij baanbrekende marktcreërende innovatieprojecten, te financieren. Zodra deze projecten bankabel zijn geworden, zouden zij uit het InvestEU-programma kunnen worden gefinancierd
- (47)
Terwijl de begroting van de Accelerator voornamelijk via gemengde financiering ter beschikking moet worden gesteld, moet, voor de toepassing van artikel 48, de uitsluitend in de vorm van subsidies verleende steun voor kmo's, met inbegrip van start-ups, overeenstemmen met de steun van de begroting voor het kmo-instrument van Horizon 2020.
- (48)
Het EIT moet zich in de eerste plaats via zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) en door de uitbreiding van zijn regionaal innovatieprogramma richten op het versterken van innovatie-ecosystemen die wereldwijde uitdagingen aanpakken. Dit moet worden bereikt door het bevorderen van de integratie van innovatie, onderzoek, hoger onderwijs en ondernemerschap. Overeenkomstig een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (de ‘EIT-verordening’) en de bijbehorende strategische innovatieagenda waarnaar wordt verwezen in een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021–2027, moet het EIT innovatie door middel van zijn activiteiten stimuleren en zijn ondersteuning van de integratie van het hoger onderwijs in het innovatie-ecosysteem significant uitbreiden, met name door het stimuleren van onderwijs op het gebied van ondernemerschap, het bevorderen van sterke, vakgebiedonafhankelijke samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld en het identificeren van de toekomstige vaardigheden zoals geavanceerde digitale en innovatieve vaardigheden die toekomstige innovatoren nodig hebben om wereldwijde uitdagingen aan te pakken. EIT-steunregelingen moeten de EIC-begunstigden ten goede komen, terwijl start-ups die uit KIG's van het EIT voortvloeien, eenvoudiger en daardoor sneller toegang moeten hebben tot EIC-acties. Hoewel het EIT zich richt op innovatie-ecosystemen en dus van nature binnen de pijler ‘Innovatief Europa’ zou moeten passen, moet het ook de andere pijlers ondersteunen, naargelang het geval. Onnodige overlappingen tussen KIG's en andere instrumenten op hetzelfde gebied, met name andere Europese partnerschappen, moeten worden vermeden.
- (49)
Een gelijk speelveld voor concurrerende ondernemingen op een bepaalde markt moet worden gewaarborgd en gehandhaafd, aangezien het een essentiële vereiste is om alle soorten innovatie, met inbegrip van baanbrekende, disruptieve en stapsgewijze innovatie, tot bloei te laten komen, zodat met name een groot aantal kleine en middelgrote innovatoren hun O&I-capaciteit kunnen opbouwen, de vruchten van hun investeringen kunnen plukken en een deel van de markt kunnen veroveren.
- (50)
Het programma moet de samenwerking met derde landen en internationale organisaties en initiatieven op basis van de belangen van de Unie, wederzijdse voordelen, internationale verplichtingen, wetenschapsdiplomatie en, voor zover mogelijk, wederkerigheid bevorderen en integreren. Internationale samenwerking moet gericht zijn op het versterken van de excellentie op het gebied van O&I, de aantrekkelijkheid, het vermogen om de beste talenten te behouden en het economische en industriële concurrentievermogen van de Unie, op het aanpakken van de mondiale uitdagingen, waaronder de SDG's, door de beginselen van de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs in acht te nemen, en op het ondersteunen van het buitenlands beleid van de Unie. Er moet een benadering van algemene openheid ten aanzien van internationale deelname en doelgerichte acties op het gebied van internationale samenwerking worden gevolgd, waarbij onder andere in landen met lage tot gemiddelde inkomens gevestigde entiteiten in aanmerking kunnen komen voor financiering. De Unie moet ernaar streven om met derde landen internationale samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van O&I te sluiten. Tegelijkertijd moet de associatie van derde landen met het programma, met name voor de op samenwerking gebaseerde onderdelen ervan, worden aangemoedigd, zulks overeenkomstig associatieovereenkomsten en met de nadruk op toegevoegde waarde voor de Unie. Bij de toewijzing van de financiële bijdragen van de geassocieerde landen aan het programma moet de Commissie rekening houden met de mate waarin juridische entiteiten van deze derde landen deelnemen aan de verschillende delen van het programma.
- (51)
Met het oog op het verdiepen van de relatie tussen wetenschap en maatschappij en het maximaliseren van de voordelen van de interacties daartussen, moet het programma alle maatschappelijke actoren, zoals burgers en maatschappelijke organisaties inzetten en betrekken bij het gezamenlijk ontwerpen en creëren van agenda's en inhoud inzake verantwoorde onderzoeks- en innovatieactiviteiten en bij processen die tegemoetkomen aan de bezwaren, behoeften en verwachtingen van de burgers en het maatschappelijk middenveld en waarin wetenschapsonderwijs wordt bevorderd, wetenschappelijke kennis toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek en de deelname van burgers en maatschappelijke organisaties aan de activiteiten van het programma mogelijk wordt gemaakt. Dit moet in het gehele programma gebeuren aan de hand van specifieke activiteiten in het onderdeel ‘Verbreden van de deelname en versterken van de EOR’. Het betrekken van burgers en het maatschappelijk middenveld bij O&I moet worden gekoppeld aan publieke voorlichtingsactiviteiten om steun van het publiek voor het programma tot stand te brengen en te behouden. Het programma moet ook bijdragen aan het wegnemen van belemmeringen en het stimuleren van synergie tussen wetenschap, technologie, cultuur en de kunsten teneinde een nieuw niveau van duurzame innovatie te bereiken. De maatregelen die ter verbetering van de betrokkenheid van burgers en het maatschappelijk middenveld bij de ondersteunde projecten worden genomen, moeten worden gemonitord.
- (52)
Waar passend moet in het programma rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden als genoemd in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld ‘Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU’, die gunstig werd ontvangen door de Raad.
- (53)
De activiteiten die in het kader van het programma worden ontwikkeld, moeten gericht zijn op het wegnemen van gendervooroordelen en genderongelijkheden, het verbeteren van het evenwicht tussen werk en privéleven en het bevorderen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen in O&I, inclusief het beginsel van gelijke beloning zonder discriminatie op grond van geslacht, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8 en 157 VWEU. De genderdimensie moet in O&I-onderwerpen worden geïntegreerd en gedurende alle fasen van de onderzoekscyclus worden gevolgd. Voorts moeten de activiteiten in het kader van het programma gericht zijn op het wegnemen van ongelijkheden en het bevorderen van gelijkheid en diversiteit in alle aspecten van O&I met betrekking tot leeftijd, handicap, ras en etniciteit, godsdienst of overtuiging, en seksuele gerichtheid.
- (54)
Gezien de specifieke kenmerken van de defensiesector moeten de gedetailleerde bepalingen voor de financiering door de Unie van onderzoeksprojecten op het gebied van defensie worden vastgesteld in Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad (10) (het ‘Europees Defensiefonds’), waarin de regels voor deelname aan defensieonderzoek zijn vastgesteld. Activiteiten die in het kader van het Europees Defensiefonds worden verricht, mogen uitsluitend op defensieonderzoek en -ontwikkeling gericht zijn, terwijl activiteiten in het kader van het specifieke programma vastgesteld bij Besluit (EU) 2021/764 van de Raad (11) (het ‘specifieke programma’) en het EIT uitsluitend op civiele toepassingen gericht mogen zijn. Onnodige overlappingen moeten worden vermeden.
- (55)
Bij deze verordening worden voor de gehele duurtijd van het programma de financiële middelen vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag dienen te vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (12). Die financiële middelen vertegenwoordigen een bedrag van 580 000 000 EUR in lopende prijzen voor het bij Besluit (EU) 2021/764 vastgestelde specifieke programma en voor het EIT, in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 16 december 2020 over de versterking van specifieke programma's en de aanpassing van basishandelingen (13).
- (56)
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (14) (het ‘Financieel Reglement’) is op dit programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële steun en de vergoeding van externe deskundigen.
- (57)
Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement is ook een reeds begonnen actie subsidiabel indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór ondertekening van de subsidieovereenkomst. Kosten die vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gemaakt, zijn evenwel, behalve in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, niet subsidiabel. Om te voorkomen dat steun van de Unie onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het MFK 2021–2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in subsidiabiliteit van activiteiten en kosten vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021, zelfs indien deze uitgevoerd en gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag.
- (58)
In het volledige programma moet continu administratieve vereenvoudiging, met name de vermindering van de administratieve lasten voor begunstigden, worden nagestreefd. De Commissie moet haar instrumenten en richtsnoeren verder vereenvoudigen zodat deze de begunstigden zo min mogelijk tot last zijn. Met name moet de Commissie overwegen een beknopte versie van de richtsnoeren uit te brengen.
- (59)
De voltooiing van de digitale eengemaakte markt en het toenemende aantal kansen dat wordt gecreëerd door de convergentie van digitale en fysieke technologieën, vereisen een toename van de investeringen. Het programma dient aan deze inspanningen bij te dragen door middel van een aanzienlijke toename van de uitgaven voor de belangrijkste digitale activiteiten op het gebied van O&I ten opzichte van Horizon 2020 (15). Dit moet ervoor zorgen dat Europa op digitaal gebied een koploper blijft wat wereldwijd O&I betreft.
- (60)
Aan kwantumonderzoek in het kader van de cluster ‘Digitaal, industrie en ruimte’ binnen pijler II moet prioriteit worden gegeven gezien de cruciale rol ervan in de digitale transitie, en wel door het wetenschappelijk leiderschap en de excellentie van Europa op het gebied van kwantumtechnologieën te versterken, opdat de in 2018 geplande begroting gerealiseerd wordt.
- (61)
Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95(17), (Euratom, EG) nr. 2185/96(18) en (EU) 2017/1939(19) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve sancties.
Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken in te stellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is op grond van Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (20). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
- (62)
Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), kunnen aan programma's van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte(21), waarin is bepaald dat de programma's worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.
- (63)
Krachtens artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (22) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.
- (64)
Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(23) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke voorschriften voor rapportering en monitoring verzamelde gegevens, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten en de begunstigden van het programma, worden vermeden. Deze voorschriften moeten, als basis voor de evaluatie van de effecten van het programma in de praktijk, waar nodig meetbare indicatoren omvatten.
- (65)
Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlage V wat betreft de indicatoren van de effecttrajecten, waar dit nodig wordt geacht, en om uitgangswaarden en streefcijfers vast te stellen, alsmede om deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
- (66)
Samenhang en synergie tussen het programma en het ruimtevaartprogramma van de Unie zullen een wereldwijd concurrerende en vernieuwende Europese ruimtevaartsector bevorderen, Europa meer autonomie geven wat betreft de toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een beveiligde en veilige omgeving, en de rol van Europa als mondiale speler versterken. Excellentie op het gebied van onderzoek, baanbrekende oplossingen en downstreamgebruikers in het programma zullen worden ondersteund door gegevens en diensten die door het ruimtevaartprogramma van de Unie ter beschikking worden gesteld.
- (67)
Samenhang en synergie tussen het programma en Erasmus+ zullen via opleidingsactiviteiten de toepassing van onderzoeksresultaten bevorderen, het onderwijsstelsel van een innovatiegeest doordringen en ervoor zorgen dat onderwijs- en opleidingsactiviteiten op de actueelste O&I-activiteiten worden gebaseerd. In dat opzicht zal het programma, na de in het kader van Erasmus+ 2014–2020 ingestelde proefacties inzake Europese Universiteiten, in voorkomend geval een synergetische aanvulling vormen op de steun uit Erasmus+ aan Europese Universiteiten.
- (68)
Teneinde het effect van het programma op de verwezenlijking van prioriteiten van de Unie te vergroten, moet synergie worden aangemoedigd en nagestreefd met programma's en instrumenten die op nieuwe behoeften van de Unie gericht zijn, onder meer met het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, de faciliteit voor herstel en veerkracht en het EU4Health-programma.
- (69)
De regels voor deelname en verspreiding moeten op passende wijze de behoeften van het programma weerspiegelen, rekening houdend met de bezwaren en aanbevelingen die kenbaar zijn gemaakt door diverse belanghebbenden en in de met behulp van externe onafhankelijke deskundigen uitgevoerde tussentijdse evaluatie van Horizon 2020.
- (70)
Gemeenschappelijke regels voor het hele programma moeten zorgen voor een coherent kader dat de deelname aan programma's die financieel worden gesteund door de begroting van Horizon Europa vergemakkelijkt, inclusief de deelname aan programma's die worden beheerd door financieringsorganen zoals het EIT, gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren uit hoofde van artikel 187 VWEU, en de deelname aan programma's die de lidstaten uit hoofde van artikel 185 VWEU ondernemen. Het vaststellen van specifieke regels moet mogelijk zijn, maar dergelijke uitzonderingen mogen alleen worden toegestaan wanneer zij absoluut noodzakelijk zijn en terdege worden gemotiveerd.
- (71)
Acties die onder het toepassingsgebied van het programma vallen, moeten in overeenstemming zijn met de grondrechten en de beginselen van met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het ‘Handvest’). Deze acties moeten voldoen aan alle wettelijke verplichtingen, met inbegrip van het internationale recht en alle relevante besluiten van de Commissie zoals het bericht van de Commissie van 28 juni 2013 (24), en aan ethische beginselen, onder meer het voorkomen van elke inbreuk op de integriteit van het wetenschappelijk onderzoek. Er moet, waar passend, rekening worden houden met de adviezen van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Bij onderzoeksactiviteiten moet rekening worden gehouden met artikel 13 VWEU, en het gebruik van dieren voor onderzoek en proeven moet worden beperkt, met als uiteindelijk doel dat daarvoor alternatieven worden gevonden.
- (72)
Het programma moet ter waarborging van de wetenschappelijke excellentie en in overeenstemming met artikel 13 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in alle landen die er middelen uit ontvangen de eerbiediging van de academische vrijheid bevorderen.
- (73)
Overeenkomstig de doelstellingen van internationale samenwerking in de artikelen 180 en 186 VWEU moet de deelname van juridische entiteiten die in derde landen zijn gevestigd en van internationale organisaties worden gestimuleerd, op basis van wederzijdse voordelen en de belangen van de Unie. De uitvoering van het programma moet in overeenstemming zijn met de maatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75 en 215 VWEU, alsook met het internationale recht. In het geval van acties die betrekking hebben op de strategische activa, belangen, autonomie of veiligheid van de Unie moet het mogelijk zijn de deelname aan specifieke acties van het programma te beperken tot juridische entiteiten die uitsluitend in lidstaten zijn gevestigd, of tot juridische entiteiten die in lidstaten en in bepaalde geassocieerde of andere derde landen zijn gevestigd. Bij de uitsluiting van juridische entiteiten die zijn gevestigd in de Unie of in geassocieerde landen die direct of indirect onder zeggenschap staan van niet-geassocieerde derde landen of juridische entiteiten van niet-geassocieerde derde landen, moet rekening worden gehouden met de risico's die de opneming van dergelijke entiteiten zou inhouden, enerzijds, en de voordelen die hun deelname zou opleveren, anderzijds.
- (74)
Het programma erkent dat klimaatverandering een van de grootste mondiale en maatschappelijke uitdagingen vormt en weerspiegelt het belang van het aanpakken van klimaatverandering overeenkomstig de toezegging van de Unie om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren en de SDG's te verwezenlijken. Het programma moet dan ook bijdragen aan het mainstreamen van klimaatacties en het bereiken van de algemene doelstelling dat 30 % van de uitgaven in de Uniebegroting klimaatdoelstellingen moet ondersteunen. Klimaatmainstreaming moet adequaat in O&I-inhoud worden geïntegreerd en gedurende alle fasen van de onderzoekscyclus worden toegepast.
- (75)
In het kader van het effecttraject in verband met het klimaat moet de Commissie verslag uitbrengen over de resultaten, innovaties en geaggregeerde geraamde effecten van projecten die relevant zijn voor het klimaat, onder meer per deel van het programma en per uitvoeringswijze. Bij het uitvoeren van haar analyse moet de Commissie rekening houden met de economische, maatschappelijke en milieukosten en -baten op lange termijn van activiteiten in het kader van het programma voor de burgers van de Unie, zoals de toepassing van innovatieve klimaatmitigatie- en adaptatieoplossingen, de geraamde effecten op het scheppen van banen en het oprichten van bedrijven, de economische groei en het concurrentievermogen, schone energie, gezondheid en welzijn (met inbegrip van lucht-, bodem- en waterkwaliteit). De resultaten van deze effectbeoordeling moeten openbaar worden gemaakt, moeten worden beoordeeld in het kader van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie en moeten bijdragen aan de daaropvolgende strategische planning en toekomstige werkprogramma's.
- (76)
Gezien het belang van de strijd tegen het dramatische biodiversiteitsverlies moeten O&I-activiteiten in het kader van het programma bijdragen tot behoud en herstel van de biodiversiteit en tot verwezenlijking van de overkoepelende ambitie om in 2024 7,5 % van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het MFK te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen en in 2026 en 2027 een aandeel van 10 %, rekening houdend met de bestaande overlap tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen.
- (77)
De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsstelsel ter bescherming van de Uniebegroting.
- (78)
Het is mogelijk dat het gebruik van gevoelige achtergrondinformatie of toegang van onbevoegden tot gevoelige resultaten een negatief effect heeft op de belangen van de Unie of van een of meer lidstaten. Voor de behandeling van vertrouwelijke gegevens en gerubriceerde informatie moet derhalve het toepasselijke Unierecht gelden, inclusief de interne regels van de instellingen, zoals Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (25).
- (79)
Het is noodzakelijk de minimumvoorwaarden voor deelname vast te stellen, zowel als algemene regel waarbij ten minste één juridische entiteit uit een lidstaat deel moet uitmaken van een consortium, als met betrekking tot de kenmerken van specifieke soorten acties in het kader van het programma.
- (80)
Het is noodzakelijk de voorwaarden vast te stellen voor het verstrekken van financiering door de Unie aan deelnemers van acties in het kader van het programma. Subsidies moeten de belangrijkste vorm van steun in het programma uitmaken. Bij het uitvoeren van subsidies moet rekening worden gehouden met alle in het Financieel Reglement vastgestelde vormen van bijdragen, met inbegrip van vaste bedragen, vaste percentages of eenheidskosten, met het oog op verdere vereenvoudiging. In de subsidieovereenkomst moeten de rechten en verplichtingen van de begunstigden worden vastgelegd, met inbegrip van de rol en taken van de coördinator, voor zover van toepassing. Bij het opstellen en inhoudelijk wijzigen van de modelsubsidieovereenkomsten, onder meer met het oog op de verdere vereenvoudiging ervan voor de begunstigden, moet nauw met deskundigen van de lidstaten worden samengewerkt.
- (81)
De financieringspercentages in deze verordening zijn aangemerkt als maxima teneinde aan het medefinancieringsbeginsel te voldoen.
- (82)
In overeenstemming met het Financieel Reglement moet het programma de basis vormen voor een bredere aanvaarding van de gangbare kostenberekeningsmethoden van de begunstigden wat personeelskosten en eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten betreft, ook voor grote onderzoeksinfrastructuren in de zin van Horizon 2020. Alle begunstigden moeten kunnen kiezen voor het gebruik van eenheidskosten voor interne facturering van goederen en diensten, die overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de begunstigden zijn berekend en waarbij werkelijke directe en indirecte kosten worden gecombineerd. In dit verband moeten begunstigden op basis van verdeelsleutels berekende werkelijke indirecte kosten kunnen opnemen in die eenheidskosten voor intern gefactureerde goederen en diensten.
- (83)
Het huidige systeem van terugbetaling van de reële personeelskosten moet verder worden vereenvoudigd op basis van de in het kader van Horizon 2020 ontwikkelde aanpak voor projectgebaseerde vergoeding en moet verder in overeenstemming worden gebracht met het Financieel Reglement, waarbij moet worden gestreefd naar het dichten van de loonkloof tussen Unieonderzoekers die bij het programma betrokken zijn.
- (84)
Het krachtens Horizon 2020 ingestelde en door de Commissie beheerde garantiefonds voor de deelnemers is een belangrijk vrijwaringsmechanisme gebleken om de risico's te verzachten die verbonden zijn aan verschuldigde bedragen die niet worden terugbetaald door in gebreke blijvende deelnemers. Daarom moet het garantiefonds voor de deelnemers, dat wordt omgedoopt tot het systeem voor onderlinge verzekeringen (het ‘systeem’), worden voortgezet en uitgebreid tot andere financieringsorganen, en met name tot initiatieven op grond van artikel 185 VWEU. Het systeem moet kunnen worden uitgebreid tot de begunstigden van andere EU-programma's in direct beheer. De Commissie moet op basis van een nauwlettende monitoring de mogelijke negatieve rendementen op de door het systeem gedane investeringen beantwoorden met passende mitigerende maatregelen, opdat het systeem interventies kan blijven uitvoeren ter bescherming van de financiële belangen van de Unie en bijdragen van begunstigden kunnen worden terugbetaald bij de betaling van het saldo.
- (85)
Voor de exploitatie en verspreiding van de resultaten moeten er regels worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de begunstigden die resultaten beschermen, exploiteren, verspreiden en toegankelijk maken, naargelang het geval. Er moet sterker de nadruk worden gelegd op het exploiteren van de resultaten, en de Commissie moet voor begunstigden de kansen in kaart brengen en helpen maximaliseren om resultaten te exploiteren, met name in de Unie. Bij het exploiteren van de resultaten moet rekening worden gehouden met de beginselen van het programma, met inbegrip van bevordering van innovatie in de Unie en versterking van de EOR.
- (86)
De voornaamste elementen van het systeem voor de evaluatie en selectie van voorstellen van Horizon 2020, waarin bijzondere aandacht werd besteed aan excellentie, en waar toepasselijk, aan ‘impact’ en ‘kwaliteit en doeltreffendheid van de uitvoering’, moeten worden gehandhaafd. De voorstellen moeten net als voorheen worden geselecteerd op basis van een beoordeling door externe onafhankelijke deskundigen. De evaluatieprocedure moet zo ontworpen zijn dat belangenconflicten en vooringenomenheid worden vermeden. De mogelijkheid van een indieningsprocedure in twee stappen moet in overweging worden genomen, en waar passend kunnen in de eerste evaluatiefase geanonimiseerde voorstellen worden geëvalueerd. De Commissie moet, waar toepasselijk, onafhankelijke waarnemers bij het evaluatieproces blijven betrekken. Voor activiteiten of missies waarbij de Pathfinder betrokken is en in andere terdege gemotiveerde gevallen zoals vermeld in het werkprogramma, kan rekening worden gehouden met de noodzaak om de algehele samenhang van de projectenportefeuille te waarborgen, mits de voorstellen de toepasselijke drempels hebben gehaald. De doelstellingen en procedures daarvoor moeten vooraf worden bekendgemaakt. Aanvragers moeten overeenkomstig artikel 200, lid 7, van het Financieel Reglement feedback over de evaluatie van hun voorstel ontvangen, waaronder met name, waar toepasselijk, de redenen voor de afwijzing.
- (87)
Teneinde de administratieve lasten voor de begunstigden van Uniefinanciering te verminderen, moet systematisch wederzijds vertrouwen in beoordelingen en audits van andere Unieprogramma's worden ingevoerd voor alle onderdelen van het programma, in overeenstemming met de artikelen 126 en 127 van het Financieel Reglement. Voor wederzijds vertrouwen moet uitdrukkelijk worden gezorgd door ook rekening te houden met andere zekerheidselementen, zoals systeem- en procesaudits.
- (88)
Specifieke uitdagingen op de gebieden van O&I moeten worden aangepakt door middel van prijzen, onder meer gezamenlijke of gemeenschappelijke prijzen waar passend, zulks op initiatief van de Commissie of het betreffende financieringsorgaan samen met andere organen van de Unie, geassocieerde landen, andere derde landen, internationale organisaties of juridische entiteiten zonder winstoogmerk. Prijzen moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.
- (89)
De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden uit hoofde van deze verordening moeten worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit houdt mede in dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en schalen van eenheidskosten moet worden overwogen.
- (90)
Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021–2027, moet deze verordening met spoed in werking treden en moet zij met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021.
- (91)
Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar, om dubbel werk te vermijden, op kerngebieden kritische massa te bereiken en de toegevoegde waarde van de Unie maximaal te benutten, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 TEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (92)
Verordening (EU) nr.1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26) en Verordening (EU) nr. 1291/2013 moeten derhalve worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 62 van 15.2.2019, blz. 33, en PB C 364 van 28.10.2020, blz. 124.
PB C 461 van 21.12.2018, blz. 79.
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 16 maart 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021–2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).
Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23).
PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).
PB C 331 van 18.9.2018, blz. 30.
Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (zie bladzijde 149 van dit Publicatieblad).
Besluit (EU) 2021/764 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Besluit 2013/743/EU (PB LI 167 van 12.5.2021, blz. 1).
PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
PB C 444 I van 22.12.2020, blz.1.
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
In de mededeling van de Commissie van 14 februari 2018 getiteld ‘Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020’ wordt een bedrag van 13 miljard EUR vermeld als uitgaven voor de belangrijkste digitale activiteiten in het kader van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon 2020.
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (‘LGO-besluit’) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
PB C 205 van 19.7.2013, blz. 9.
Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van ‘Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020)’ en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).