NJB 2021/1519:Beslagbeklag gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a lid 1 of lid 2 Sv, art. 552a Sv: bij de beoordeling van zodanig klaagschrift van de beslagene dient de rechter te onderzoeken a. of er op het moment van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter aan de klager, als verdachte, een verplichting tot betaling van een geldboete of de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. In casu heeft het hof ontoereikend gemotiveerd geoordeeld dat sprake is van een verdenking ‘van een misdrijf’. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat artikel 36 Wok, wat betreft het niet naleven van de in artikel 1 lid 1, aanhef en onder a en b, Wok neergelegde voorschriften, slechts als misdrijf kwalificeert de gedragingen in strijd met het in artikel 1 lid 1, aanhef en onder a, Wok neergelegde voorschrift ‘voorzover zij opzettelijk zijn begaan’ en de rechtbank niets heeft overwogen over de verdenking van het opzettelijk begaan van dat feit door de verdachte