Aldus Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 2 bij art. 282 Sr (bewerkt door prof. mr. A.J. Machielse; bijgewerkt tot 2 april 2013). Zie ook HR 15 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8416, NJ 1990/668 m.nt. Van Veen en HR 15 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4746, NJ 2009/447. Zie voorts: Tekst & Commentaar Strafrecht 2014, aant. 8b bij art. 282 Sr (bewerkt door P.P.J. van der Meij).
HR, 07-04-2015, nr. 14/00996
ECLI:NL:HR:2015:885
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-04-2015
- Zaaknummer
14/00996
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:885, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:376, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:396, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2015:376, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:885, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. De overschrijding van de inzendtermijn wordt gecompenseerd doordat de HR de zaak binnen 16 maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet.
Partij(en)
7 april 2015
Strafkamer
nr. 14/00996
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 februari 2014, nummer 22/002532-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Nu de Hoge Raad de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan - wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie - niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
3.3.
Het middel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. De overschrijding van de inzendtermijn wordt gecompenseerd doordat de HR de zaak binnen 16 maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet.
Nr. 14/00996 Zitting: 10 maart 2015 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 19 februari 2014 – voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen - verzoeker voor (het oorspronkelijk onder 3 bewezenverklaarde) “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd” veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 14/00989 en 14/00996. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste tot en met het vierde middel richten zich tegen de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Het vijfde middel keert zich tegen de opgelegde straf.
De eerste vier middelen.
4. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 30 juni 2009 tot en met 09 juli 2009 te Almere en/of Utrecht en/of Kerkrade en/of Zeewolde, meermalen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen
- meermalen [slachtoffer 2] opgezocht bij/in zijn woning in Utrecht en
- meermalen (vervolgens) (daarbij) [slachtoffer 2] gedwongen om met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) mee te gaan en
- eenmaal [slachtoffer 2] (met kracht) beetgepakt/vastgepakt en in een auto geduwd en
- meermalen (vervolgens) [slachtoffer 2] met een auto vervoerd
en
- meermalen [slachtoffer 2] ondergebracht en vastgehouden in een woning te Almere en
- eenmaal aan [slachtoffer 2] een vuurwapen getoond en (daarbij) aan [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: “Doe rustig, doe geen gekke dingen, want anders komen er problemen. En deze is voor problemen” en
- meermalen [slachtoffer 2] onder bewaking van een of meer personen in voornoemde woning achtergelaten, waarbij [slachtoffer 2] deze woning niet mocht verlaten en
- eenmaal (daarbij) [slachtoffer 2] vastgepakt/beetgepakt toen die de woning wilde verlaten en
- eenmaal (daarbij) de deuren van deze woning afgesloten en/of laten afsluiten en
- meermalen [slachtoffer 2] in een auto naar een of meer banken in Nederland vervoerd/gebracht.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte/verhoor getuige van de politie Rotterdam/Rijnmond d.d. 18 januari 2010, documentcode 1001171120.A03. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de verklaring van de aangever/getuige [slachtoffer 2] (…) (p. 3 e.v. zaakdossier Almere):
Ik wil aangifte doen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, gepleegd in Almere en in andere plaatsen in Nederland.
Een persoon genaamd G, ook wel genoemd [medeverdachte], een man genaamd [verdachte] en een man genaamd [betrokkene 4] hebben misdrijven tegen mij gepleegd.
U laat mij een foto met nummer 4 zien uit een fotomap. Ik herken de man op de foto als zijnde [medeverdachte]. U zegt mij dat deze persoon is genaamd [medeverdachte]. Ik zal hem in mijn verdere verklaring [medeverdachte] blijven noemen.
U laat mij een foto met nummer 2 zien uit een fotomap. Ik herken de man op de foto als zijnde [verdachte]. U zegt mij dat deze persoon is genaamd [verdachte]. Ik zal hem in mijn verdere verklaring [verdachte] blijven noemen.
U laat mij een foto met nummer 10 zien uit een fotomap.
Ik herken de persoon op de foto als zijnde [betrokkene 4]. U zegt mij dat deze persoon [betrokkene 4] is genoemd. Ik zal hem in mijn verdere verklaring [betrokkene 4] blijven noemen.
Opmerking verbalisanten:
De getoonde foto's aan de aangever getuige waren afkomstig uit de fotomap van TGO [A], genummerd 0910241600.AMB.
Het hof begrijpt dat aan de aangever/getuige foto's uitde fotomap van TGO [A] met de beeltenis van devolgende personen zijn getoond:
foto nummer 4: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats].
foto nummer 2: [verdachte],geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]
foto nummer 10: [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats].
Van 23 februari 2009 tot en met 9 april 2009 heb ik in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein (hierna: de PI) gezeten. Ik heb daar een persoon leren kennen die zich [medeverdachte] noemde. Dit betrof de zojuist door mij op de foto herkende persoon genaamd [medeverdachte]. Hij vroeg aan mij of ik interesse had om fraude te plegen. Ik heb in de PI twee telefoonnummers van [medeverdachte] gekregen.
Een maand later, dus in mei 2009, heb ik de nummers gebeld. Ik heb op beide voicemails ingesproken dat ik belde voor de zakelijke transactie. Ik had besloten om deze nummers te draaien omdat ik geen geld meer had. In mei of juni 2009 werd ik door [medeverdachte] gebeld. Hij vertelde mij dat hij langs zou komen. Ik zei dat ik dat niet wilde.
Op een zondagavond (het hof begrijpt: 28 juni) stond [medeverdachte] opeens voor mijn voordeur. Hij was samen met [verdachte] en [betrokkene 4] en met een jongen die ik niet ken. In dat weekend was mijn vriendin, [betrokkene 5] genaamd, bij mij. [medeverdachte] wilde mij toen alleen spreken. De andere jongens bleven boven in mijn woning waar [betrokkene 5] ook was. Ik hoorde van [medeverdachte] dat ik meteen mee moest om frauduleuze handelingen te gaan plegen. Ik moest me voordoen als een ander persoon en met een vervalst identiteitsbewijs naar een bank gaan. Daar moest ik contant geld opnemen en spoedoverboekingen uitvoeren. Dat wilde ik niet. Ik kon volgens [medeverdachte] niet meer terug. Ik wilde die dag niet mee omdat mijn vriendin was opgenomen voor een psychose en ik haar de volgende dag naar de instelling terug zou brengen. [medeverdachte] dwong mij toch om mee te gaan. Ik vond dat hij heel indringend werd en ik werd bang. Ik bedoel hiermee dat ik het gevoel had dat ik mee moest werken omdat het anders slecht zou aflopen. Ik had het idee dat ik in het ergste geval niet levend uit deze situatie zou komen. Ik hoorde [verdachte] met een doordringende stem zeggen dat er anders wel mannetjes zouden komen die alles kort en klein zouden slaan. Ik hoorde [betrokkene 4] tegen mij schreeuwen: “Jij gaat nu meewerken Conjo.” [medeverdachte] heeft toch besloten om weg te gaan.
Op de maandag daarna kwam ik er achter dat het rijbewijs van [betrokkene 5] uit mijn woning gestolen was. [betrokkene 5] had dit rijbewijs en een kentekenbewijs van een Opel Corsa aan [verdachte] en [betrokkene 4] laten zien toen ik beneden met [medeverdachte] stond te praten. [verdachte] en [betrokkene 4] hebben haar met een smoes de keuken ingestuurd en toen waarschijnlijk het rijbewijs en het kentekenbewijs gestolen.
Op donderdag 2 juli 2009 stonden [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 4] weer bij mijn huis. Ik kreeg van [medeverdachte] te horen dat ik met hun mee moest om klussen te doen. Ik bedoel hiermee met een vervalst identiteitsbewijs contant geld ophalen en spoedoverboekingen doen. Ik vertelde wederom dat ik niet mee wilde gaan. [medeverdachte] vertelde mij dat er nu echt actie moest worden ondernomen omdat er een hoop mensen op geld zaten te wachten. Als deze mensen hun geld niet zouden krijgen dan kwamen ze bij mij en dan zou ik grote problemen krijgen omdat deze mensen dan geweld tegen mij zouden gebruiken. Hierdoor stond ik te trillen op mijn benen. Ik werd nu echt bang want ik wilde deze strafbare feiten helemaal niet doen. Echter bleven zij op mij inpraten en mij constant de indruk geven dat alles van mij af hing. Omdat [medeverdachte] en [verdachte] de hele tijd mentale druk op mij aan het uitoefenen waren, heb ik uiteindelijk besloten toch maar mee te gaan.
Ik moest in een auto stappen. Ik werd door [verdachte] met beide handen vastgepakt en in de auto geduwd. Hij gebruikte hierbij kracht. Hierdoor werd ik angstiger.
We zijn die avond naar een woning van een man genaamd Endje in Almere gereden. Ik moest die avond daar blijven slapen. Op een gegeven moment zijn [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 4] weggegaan. Voordat [verdachte] weg ging liet hij aan mij een vuurwapen zien. Hij deed zijn shirt omhoog en ik zag in zijn broeksband een vuurwapen zitten. Hij zei hierbij tegen mij: “Doe rustig, doe geen gekke dingen, want anders komen er problemen. En deze is voor problemen.” Ik schrok hier van. Ik voelde dat het goed fout zat, werd bang. Ik kreeg sterk het idee dat ik daar nooit meer levend weg zou komen als ik niet deed wat die gasten zeiden. Ik bleef in de woning achter met Endje en twee klerenkasten. Daarmee bedoel ik twee grote, brede, sterke Surinaamse mannen. Ik had het idee dat zij mij moesten bewaken. Ik kreeg dit gevoel omdat, als ik opstond, de mannen mij in de gaten hielden. Zij stonden dan ook op en vroegen waar ik heen ging.
De volgende ochtend zijn [medeverdachte] en ik bij het huis van Endje door een schoolvriend van [medeverdachte] opgehaald. We zijn met hem naar een bank in Kerkrade gereden. Hier heb ik de handelingen gedaan die ik moest doen van hen. Daarna kreeg ik € 100,- van [medeverdachte] en mocht ik met de trein naar huis toe.
Op zondag 5 juli 2009 stonden [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 4] weer voor de deur. Zij eisten van mij dat ik nogmaals een poging ging wagen. Ik gaf aan [medeverdachte] aan dat ik dat echt niet wilde. Die avond maakte [medeverdachte] mij heel erg duidelijk dat het de volgende dag zou moeten gaan gebeuren. Ik was daar bang voor. Ze hebben het zodanig gespeeld dat ik echt het gevoel had dat ik doodgemaakt zou worden of gewoon moest doen wat zij zeiden. [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 4] zijn vervolgens weggegaan.
De maandagochtend erna stond [betrokkene 5] opeens bij mij voor de deur. Dat was raar omdat zij helemaal niet naar mij toe kon komen. Op het moment dat ik de deur open deed en [betrokkene 5] zag, kwam gelijk [verdachte] om de hoek. [verdachte] vertelde mij dat hij [betrokkene 5] had opgehaald in de kliniek, kennelijk om nog meer druk bij mij te kunnen leggen en zodat ik de deur open zou doen. Ik was bang voor wat er allemaal ging gebeuren. Ik ben daarom maar met hem mee gegaan. Op het moment dat wij Utrecht uit reden kreeg [verdachte] een telefoontje dat het niet door ging.
Op dinsdag 7 juli 2009 werd ik opgehaald door [verdachte]. We zijn vervolgens naar banken in het zuiden van Nederland gereden. Hier moest ik weer de handelingen doen. Bij één bank lukte het om € 4.700,- op te nemen. Hierna zijn we naar Zeewolde gereden waar we [medeverdachte] en [betrokkene 4] hebben opgehaald. Hierna zijn we naar de woning van Endje in Almere gereden. Ik heb hier weer geslapen.
Endje en [betrokkene 4] waren in de woning. Later kwamen de twee klerenkasten binnen die er de vorige keer ook waren. Ik wilde die nacht weg. Ik heb nog geprobeerd om via het balkon weg te komen. Midden in de nacht ben ik opgestaan en probeerde ik in een soort flitsbeweging naar het balkon te komen. Eén van de bewakers was echter sneller dan ik en pakte mijn rechterarm vast in een soort armklem. Ik voelde dat hij mij weer naar binnen trok. Die bewaker zei tegen mij dat ik niet weg moest omdat ik de volgende ochtend nog wat moest doen. Ik voelde mij die nacht heel erg bang. Ik had sterk het gevoel dat ik niets kon. Ik voelde me machteloos. Ik zat in een omgeving waar ik helemaal niet wilde zijn, met mensen die mij in de gaten hielden.
De volgende dag, op woensdag 8 juli 2009, werd ik in de middag opgehaald door [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 4]. We zijn toen met zijn vieren naar een bank in het zuiden van Nederland gereden. Hier moest ik weer een aantal handelingen voor hen doen. [verdachte] zei tegen mij dat hij zicht op de bank hield en dat ik hierdoor niet weg kon. Hij zei dat het moest lukken, want anders zou ik problemen krijgen. Met alles wat er hiervoor gebeurd was, was ik bang dat het niet goed met mij zou aflopen als ik het niet zou doen. Daarom heb ik het maar gedaan. Bij de bank lukte het me om € 4.900,- op te nemen.
Hierna zijn we naar een woning gereden in Almere. Het huisnummer van de woning was 72. Ik ben samen met [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 4] naar die woning gegaan. Ik zag dat de woning van een oude kale Surinamer was. Zij noemden deze man 'Oom'. Vervolgens zijn [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 4] weggegaan. Er was nog iemand in de woning die ik niet ken. Deze man was een soort portiertje, want hij deed alle deuren op slot. Omstreeks 0.00 uur kwamen [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 4] terug. [medeverdachte] zei tegen mij dat als ik morgen mijn ding goed zou doen, ik naar huis mocht. Hierna zijn [medeverdachte] en [betrokkene 4] weggegaan. [verdachte] bleef bij mij in de woning.
De volgende ochtend was [verdachte] weg. Hij kwam terug met een Volkswagen Golf en vervolgens zijn we teruggegaan naar de bank van de dag ervoor. In de bank werd ik gearresteerd.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Rotterdam/Rijnmond d.d. 18 februari 2010, documentcode 1002181230.A07. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de verklaring van de getuige [slachtoffer 2] (…) (p. 112 e.v. zaakdossier Almere, in het bijzonder p. 115-116, 118 en 119):
(p. 115) Ik ben in de woning van Endje geweest. Dat was op de [b-straat] te Almere. Hij woont op nummer 38 als ik me goed herinner.
(p. 116) Ik werd naar een ander adres gebracht. Het adres van Oompje. Dit was het adres aan de [c-straat] te Almere.
(p. 118) V: Wie waren er nog meer bij toen je mee moest met [verdachte], de keer dat [betrokkene 5] uit de instelling werd gehaald door [verdachte]?
A: Er was niemand anders bij. Hij was de enige die er toen was.
(p. 119) V: Wat kun je over deze woning aan de [c-straat] 70 te Almere vertellen?
A: Oompie woonde daar.
3. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 28 januari 2010, nr. 2009365020-332. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als het relaas van de verbalisanten (p. 64 e.v. zaakdossier Almere):
Op 27 januari 2010 hebben wij, verbalisanten, een bezoek gebracht aan een vrouw genaamd [betrokkene 8], geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats]. [betrokkene 8] woont samen met haar partner [slachtoffer 2] in Utrecht. [slachtoffer 2] heeft in de zaak Almere aangifte gedaan van een aantal geweldsincidenten. Bij sommige van deze zaken was [betrokkene 8] ook betrokken. Naar aanleiding daarvan hebben wij [betrokkene 8] gevraagd wat zij hierover aan ons kon verklaren.
[betrokkene 8] verklaarde het volgende:
Ten tijde van [slachtoffer 2] zijn betrokkenheid bij de zaak Almere was ik opgenomen in het Willem Arntzshuis in Utrecht. Dit is een psychiatrische inrichting. Ik zat in de gesloten inrichting, maar per dagdeel mocht ik een uur naar buiten. Op een ochtend werd ik gebeld door één van de gasten waarmee [slachtoffer 2] om ging. Ooit heeft [slachtoffer 2] met mijn telefoon naar hen gebeld, vandaar dat zij mijn nummer hebben.
De jongen belde mij om 08:00 uur in de ochtend en vertelde dat hij [slachtoffer 2] niet aan de telefoon kreeg en dat hij zich zorgde maakte om [slachtoffer 2]. De jongen vroeg of ik met hem mee wilde gaan om te kijken aan de [d-straat] te Utrecht waar wij wonen. De jongen zei dat ik dan iets lekkers van hem zou krijgen. Hij bedoelde hier drugs mee. Ik ben een ex-drugsverslaafde en had toen een zwak moment. Ook maakte ik mij druk om [slachtoffer 2]. Ik ben toen met deze jongen in de auto gestapt en naar de [d-straat] te Utrecht gereden. Thuis aangekomen zag ik [slachtoffer 2] en hij maakte met zijn vinger voor zijn mond het gebaar dat ik stil moest zijn en niks moest zeggen. Toen kwam echter meteen die jongen aangelopen en hij liep meteen onze woning binnen. Hij zei dat [slachtoffer 2] meteen moest meekomen. Zij zijn toen met de auto vertrokken.
In het proces-verbaal van aangifte/verhoor getuige voorzien van het nummer 1001171120.A03 verklaart [slachtoffer 2] dat het rijbewijs en de autopapieren van [betrokkene 8] zijn meegenomen door verdachten [verdachte] en [betrokkene 4]. Wij, verbalisanten, hebben aan [betrokkene 8] gevraagd welke waardevolle papieren zij niet meer in haar bezit heeft.
[betrokkene 8] verklaarde het volgende:
Op de dag dat die drie jongens hier waren en die ene met [slachtoffer 2] even weg was, hebben de twee andere jongens mij om een kopje koffie gevraagd. Ik ben toen naar de keuken gegaan om deze te zetten. De volgende dag wilde ik mijn autopapieren pakken, maar deze lagen niet meer op de tafel waar ik ze de dag ervoor had laten liggen. Het kan dus bijna niet anders dan dat die jongens mijn autopapieren hebben meegenomen. Het zijn de papieren van een blauwe Opel Corsa. Hier zat ook een autosleutel bij.
Ik ben ook mijn rijbewijs kwijt. Hier heb ik aangifte van gedaan. Ik heb geen aangifte gedaan van de autopapieren.
Ik, verbalisant, heb de aangifte gezien die [betrokkene 8] heeft gedaan met betrekking tot het verlies van haar rijbewijs. Ik zag in de aangifte staan dat [betrokkene 8] op 3 juli 2009 aangifte heeft gedaan en dat zij verklaarde haar rijbewijs sinds 30 juni 2009 kwijt te zijn.
Op donderdag 28 januari 2010 heb ik, verbalisant, contact opgenomen met de psychiatrische inrichting (het hof begrijpt: het Willem Arntzshuis in Utrecht). Hierbij heb ik gesproken met een vrouwelijke medewerker. Zij bevestigde dat als een patiënt in de gesloten inrichting zit het mogelijk is dat deze een uurtje naar buiten gaat. Dit kan in het samenzijn van een begeleider zijn maar ook alleen.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 16 februari 2010, documentcode 1002161001.G67. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de verklaring van de getuige [betrokkene 8] (p. 108 e.v. zaakdossier Almere):
U vraagt mij hoe de jongen die mij uit de psychiatrische inrichting kwam halen en met mij naar ons huis in Utrecht reed er uit zag. Hij had kort haar en een groot gezicht. Hij had een getinte huidskleur en was rond de 175 cm lang.
U laat mij foto nummer 2 uit de fotomap van TGO [A] zien en u vraagt mij of ik de afgebeelde persoon herken.
Ja, dat is de jongen die mij kwam ophalen.
Ik herinner me dat er kort voor dit incident drie jongens bij ons thuis zijn geweest en dat toen vermoedelijk mijn rijbewijs en autopapieren zijn gestolen. Dat was toen zij kwamen om [slachtoffer 2] te overtuigen om mee te werken aan een fraudezaak. [slachtoffer 2] ging beneden praten met een jongen die zich G noemde. Er bleven twee jongens boven. Eén van hen was de jongen die ik zojuist herkende van de foto.
U vraagt mij hoe de jongen die zich G noemde er uit zag.
Dat was een getinte jongen van ongeveer 27 à 28 jaar oud met kort zwart haar.
U laat mij foto nummer 4 uit de fotomap van TGO [A] zien en u vraagt mij of ik de afgebeelde persoon herken.
Ja, die herken ik. Dat is de jongen die zich G noemde.
Opmerking verbalisanten:
De aan de getuige [betrokkene 8] getoonde foto's met nummers 2 en 4 uit de fotomap van TGO [A] geven de beeltenis weer van de volgende personen:
nummer 2: [verdachte], geboren op [geboortedatum]/1989 te [geboorteplaats]
nummer 4: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum]/1986 te [geboorteplaats].
5. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 19 februari 2010, nr. 1002181030.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als het relaas van de verbalisanten (p. 146 e.v. zaakdossier Almere):
Op 18 februari 2010 zijn wij, verbalisanten, met de getuige [slachtoffer 2] vanaf zijn woning te Utrecht in een onherkenbare dienstwagen in de richting van Almere gereden. [slachtoffer 2] had aangegeven dat hij de woningen waar hij was vastgehouden van de door hem eerder genoemde 'Oom' en 'Endje' zou kunnen aanwijzen. Wij zijn vervolgens in de omgeving gaan rijden. Wij hebben [slachtoffer 2] meegedeeld wat het doel van de rit was en dit begreep hij.
Wij kwamen aan op de [c-straat] te Almere.
Wij, verbalisanten, hoorden en zagen dat [slachtoffer 2] de kleur van de huizen herkende en het pand met pandnummer 70,72 aanwees als de woning van de door hem genoemde 'Oom'. Wij hoorden dat hij verklaarde dat dit de woning was waar hij was vastgehouden. Tevens verklaarde hij dat de woning op de eerste etage van dit pand lag. Vervolgens verklaarde [slachtoffer 2] aan ons dat het dan in plaats van nummer 72, nummer 70 moest zijn.
Vervolgens kwamen wij aan op de [b-straat] te Almere. Wij, verbalisanten, zagen en hoorden dat [slachtoffer 2] direct een doodlopende straat herkende als de straat waar de woning van ‘Endje’ gelegen zou zijn. Tevens herkende hij de school recht tegenover deze straat. Wij zijn vervolgens de doodlopende straat, de [b-straat] te Almere, ingereden. Hij herkende hier een woning als de woning van 'Endje'. Hij verklaarde aan ons dat het een bovenwoning was en dat het huisnummer vermoedelijk 38 of 36 moest zijn. Hij verklaarde aan ons dat dit de woning was waar hij vastgehouden is.
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 16 februari 2010, documentcode 1002161001.G67. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de verklaring van de getuige [getuige 1] (p. 168 e.v. zaakdossier Almere):
Ik woon ongeveer vijf jaar in de woning aan de [b-straat] in Almere. Ik word ook wel Endje genoemd. Ik woon alleen op de [b-straat] 38 te Almere.
U vraagt mij of ik een man genaamd [medeverdachte] ken. Ja, dat is mijn buurman. Hij woont op nr. 42.
U toont mij een foto met nummer 4 uit de fotomap van TGO [A]. U vraagt mij wie de persoon op de foto is. Dat is [medeverdachte], de persoon over wie ik zojuist heb gesproken. Ik herken hem direct. U zegt mij dat zijn volledige naam is [medeverdachte]. Die naam zegt mij niets. U vraagt mij of we zullen afspreken dat we [medeverdachte] in het vervolg van deze verklaring [medeverdachte] noemen. Dat is goed.
U vraagt mij wie de vrienden van [medeverdachte] zijn. Ik zie hem weleens met andere mannen. Ik ken deze mannen niet bij naam, maar als ik hen zie dan herken ik hen waarschijnlijk wel. U vraagt mij of ik een man genaamd [verdachte] ken. Nee, die naam ken ik niet. U zegt mij dat zijn volledige naam is [verdachte]. Dat zegt me helemaal niets. U vraagt mij of ik het goed vind dat we hem in het vervolg van deze verklaring [verdachte] noemen. Dat is goed.
U toont mij een foto met nummer 2 uit de fotomap van TGO [A]. Dat is de persoon die vaker met [medeverdachte] bij mij is geweest (het hof begrijpt: [verdachte]). Ik weet dat [medeverdachte] en [verdachte] goede vrienden zijn.
U vraagt mij of ik een man genaamd [betrokkene 4] ken. Die naam zegt me niks. U zegt mij dat zijn volledige naam is [betrokkene 4]. Dat zegt me ook niks.
U toont mij een foto met nummer 10 uit de fotomap van TGO [A]. Dat is een man die ik [betrokkene 9] noem.
[betrokkene 9] kwam ook een aantal keer bij mij langs met [medeverdachte]. [medeverdachte], [verdachte] en [betrokkene 9] zijn ook weleens samen bij mij geweest. [medeverdachte] is in 2009 met twee verschillende blanke mannen bij mij in de woning geweest. Hij kwam deze mannen bij mij brengen. De blanke mannen hebben mij verteld dat ze de volgende dag bij de bank geld moesten gaan halen. U vraagt mij of ik een man genaamd [slachtoffer 2] ken. Nee, die naam ken ik niet.
U toont mij een foto met nummer 12 uit de fotomap van TGO [A]. U vraagt mij wie de persoon op de foto is. Dat is de blanke man die twee keer bij mij is geweest. Ik kreeg twintig euro of zo en soms wat dope voor het feit dat de mannen bij mij mochten slapen.
Opmerkingen verbalisanten:
Foto 2 is de afbeelding van een man genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum]/1989 te [geboorteplaats].
Foto 4 is de afbeelding van een man genaamd [medeverdachte], geboren op [geboortedatum]/1986 te [geboorteplaats].
Foto 10 is de afbeelding van een man genaamd [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum]/1990 te [geboorteplaats].
Foto 12 is de afbeelding van een man genaamd [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum]/1963 te [geboorteplaats].
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige/verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 23 februari 2010, documentcode 1002231230.G71. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de verklaring van de getuige [getuige 2] (p. 159 e.v. zaakdossier Almere):
Ik woon aan de [c-straat] 70 in Almere.
U toont mij een foto met nummer 2 uit de fotomap van TGO [A]. U vraagt mij wie de persoon op de foto is. Dat is [verdachte]. Dat gezicht ga ik niet vergeten.
U toont mij een foto met nummer 4 uit de fotomap van TGO [A]. U vraagt mij wie de persoon op de foto is. Dat is [medeverdachte].
Het hof begrijpt dat aan de aangever/getuige foto's uitde fotomap van TGO [A], nr. 0910241600.AMB, met debeeltenis van de volgende personen zijn getoond:
foto nummer 2: [verdachte],geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]
foto nummer 4: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats].
Ik heb [medeverdachte] een huissleutel gegeven. [verdachte] en [medeverdachte] noemden mij oom.
8. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Utrecht d.d. 23 maart 2010, documentcode 1003230925.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - als het relaas van de verbalisant (p. 143 e.v. zaakdossier Almere):
Op 26 januari 2010 kreeg het Team 25Bieslook het verzoek tot ondersteuning bij een doorzoeking ter inbeslagneming op grond van artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie in perceel [c-straat] 70 te Almere. Dit verzoek werd gedaan door het Team Grootschalige Onderzoeken van Regiopolitie Rotterdam in het onderzoek [A]. Op genoemde datum zijn wij de woning binnengetreden.
Bij de doorzoeking werd mij door een collega van Regiopolitie Rotterdam een klein plastic tasje overhandigd dat zij tijdens de doorzoeking had aangetroffen in een kastje in de keuken. Dit tasje had de volgende inhoud: een paspoort ten name van [slachtoffer 2] en een kentekenbewijs, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], ten name van [betrokkene 8].
Op mijn vraag aan hoofdbewoner [getuige 2] hoe hij aan deze goederen kwam, hoorde ik dat hij zei: “Er komen hier veel mensen over de vloer en die laten wel eens wat liggen”, althans woorden van gelijke strekking.
Op dat moment werd door mij, verbalisant, besloten om de doorzoeking van de regiopolitie Rotterdam te onderbreken en de situatie te bevriezen ter voorkoming van het verloren gaan van belangrijk bewijsmateriaal en ten einde te overleggen met de Officier van Justitie te Zwolle voor een doorzoeking op grond van artikel 110 Wetboek van Strafvordering.
9. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Utrecht d.d. 23 maart 2010, documentcode 1003230925.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - als het relaas van de verbalisant (p. 62 e.v. zaakdossier Almere):
Op dinsdag 26 januari 2010 heeft er in de woning aan de [c-straat] 70 te Almere een doorzoeking plaatsgevonden. Tijdens het doorzoeken trof ik, verbalisant, een paspoort en een plastic mapje aan.
Hierop heb ik een collega erbij gehaald. Deze collega heeft het paspoort en het plastic mapje onderzocht.
Hierop verklaarde de collega dat het ene Nederlands paspoort betrof op naam van [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1986. Tevens verklaarde de collega, dat in het plastic mapje diverse pandbrieven zaten op naam van [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1986.
Ik, verbalisant, hoorde dat de collega's tevens medicatie op naam van [medeverdachte] hadden aangetroffen in de keuken.”
6. De bestreden uitspraak van het Hof houdt voorts het volgende in:
“ Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten
Namens de verdachte is door de raadsman, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft hij - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
- de verklaringen van de aangever [slachtoffer 2] zijn ongeloofwaardig, althans onvoldoende betrouwbaar en dienen om die reden van het bewijs te worden uitgesloten, net als de verklaring van de getuige [betrokkene 8]. Dit is mede het gevolg van de omstandigheid dat beiden lijden aan psychiatrische ziekten die het geheugen beïnvloeden en beiden bovendien drugs gebruiken.
Voor het geval het hof van oordeel is dat de verklaringen van de aangever en de getuige [betrokkene 8] wel voor het bewijs kunnen worden gebezigd, doet de verdediging het (voorwaardelijke) verzoek een neuroloog, een psychiater en een psycholoog te benoemen teneinde deze als deskundigen te kunnen horen over de gevolgen van de geconstateerde ziektes voor de mate van herinnering, de betrouwbaarheid van de verklaringen en de mogelijkheid dat zaken worden verzonnen. Tevens doet de verdediging het verzoek de casemanager en psychiater van de aangever [slachtoffer 2] te horen alsmede de aangever [slachtoffer 2] zelf; - de verklaringen van de aangever [slachtoffer 2] vinden onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal, zodat niet aan het bewijsminimum ingevolge het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt voldaan;
- op basis van de verklaringen van de aangever [slachtoffer 2] kan niet gesproken worden van opzettelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht, nu niet aannemelijk is dat [slachtoffer 2] het steeds onmogelijk werd gemaakt zich fysiek te verplaatsen.
Het hof overweegt ter zake van de door de raadsman gevoerde verweren als volgt.
De raadsman heeft in het kader van het door hem gevoerde betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de verklaringen van de aangever [slachtoffer 2] allereerst aangevoerd dat ieder objectief bewijs voor de door [slachtoffer 2] genoemde “fraudezaken” ontbreekt.
Het hof wijst in dit verband op het proces-verbaal van de politie Utrecht d.d. 13 januari 2010, documentcode 1001130930.AMB, op pagina 1 en 2 van het zaakdossier Almere waaruit wel degelijk volgt dat sprake is geweest van een fraudeonderzoek waarbij aangever [slachtoffer 2] en onder meer ook de verdachte betrokken waren.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - dat onder leiding van de officier van justitie te Zwolle een opsporingsonderzoek is ingesteld naar een groot aantal gepleegde misdrijven die onder andere betrekking hebben op het plegen van fraude. In het kader van dit onderzoek zijn onder meer gehoord [slachtoffer 6] (hof: aangever in de zaak Noorderplas, niet aan de orde in de strafzaak van de verdachte) en [slachtoffer 2], de aangever in de onderhavige zaak.
Tijdens de verhoren van [slachtoffer 2] in het kader van genoemd opsporingsonderzoek heeft [slachtoffer 2] aangegeven dat hij op diverse data in 2009 van zijn vrijheid werd beroofd, tegen zijn wil werd vastgehouden en met vuurwapens werd bedreigd door mannen die hij kent als [medeverdachte] en [verdachte]. [medeverdachte] betreft volgens de informatie in het proces-verbaal [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] en [verdachte] betreft [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], de verdachte.
In de derde aanvulling op het zaakproces-verbaal Almere d.d. 13 april 2010, met proces-verbaalnr. 2009270251, zaakdossier Almere is voorts het volgende gerelateerd (p. 19): "Door de Bovenregionale Recherche Midden Nederland werd onder andere onder de naam Bieslook een opsporingsonderzoek gestart naar een groot aantal fraudemisdrijven. (…)
Na informatie bij het onderzoeksteam Bieslook bleek dat [betrokkene 12] (hof: aangever in de zaak Beverwaard, van welke zaak de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken) betrokken was bij frauduleuze handelingen in opdracht van de in dat onderzoek aangemerkte verdachten, waaronder [medeverdachte] en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte).
(…) Banken worden bewogen om met formulieren van de Kamer van Koophandel van bedrijven en (vervalste) identiteitsbewijzen geld over te boeken naar bankrekeningen van katvangers.
In twee andere zaakdossiers binnen het onderzoek TGO [A], de zaak Noorderplas en deze zaak Almere, is deze vorm van fraude aangehaald in diverse afgelegde verklaringen."
Het hof ziet in de informatie zoals opgenomen in de bovengenoemde processen-verbaal een belangrijk aanknopingspunt voor de juistheid van de verklaring van de aangever [slachtoffer 2] dat hij samen met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest bij het plegen van fraude, in welk kader, aldus de aangever, het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde plaatsvond.
De door de aangever [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen ter zake van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde feit vinden naar het oordeel van het hof voorts steun in de hieronder weergegeven inhoud van de verklaringen van de getuige [betrokkene 8] en de getuige [getuige 1], alsmede in de na te noemen bevindingen ter zake van de woning aan de [c-straat] 70 te Almere. Dit draagt bij aan het oordeel van het hof dat de verklaringen van [slachtoffer 2] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
In haar verklaringen ten overstaan van de politie op 27 januari (proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009365020-332, documentcode 1001270900.AMB, p. 64-66 zaakdossier Almere) en 16 februari 2010 (proces-verbaal van verhoor met nummer 2009365020, documentcode 1002161001.G67, p. 108-111 zaakdossier Almere) heeft de getuige [betrokkene 8] bevestigd - zakelijk weergegeven, overeenkomstig hetgeen de aangever [slachtoffer 2] dienaangaande heeft verklaard (proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2010, proces-verbaalnummer 2009365020, documentcode 1001171120.A03, p. 3-13, in het bijzonder p. 8 en proces-verbaal van verhoor d.d. 18 februari 2010, proces-verbaalnummer 2009365020, documentcode 1001181230.A07, p. 112-121, in het bijzonder p. 118) - dat zij op een maandag in de zomer van 2009 door de verdachte, na een telefoontje van hem, is opgehaald vanuit de psychiatrische inrichting te Utrecht waar zij op dat moment verbleef en toen naar de woning van haar en [slachtoffer 2] in Utrecht is gebracht en dat [slachtoffer 2] toen de deur heeft opengedaan en toen met de verdachte mee moest.
[betrokkene 8] heeft bij de politie in voornoemde verhoren voorts verklaard - eveneens overeenkomstig hetgeen de aangever [slachtoffer 2] dienaangaande heeft verklaard – dat na een eerder bezoek van onder meer de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] aan de woning van haar en [slachtoffer 2], haar rijbewijs en het kentekenbewijs van haar blauwe Opel Corsa en de sleutel ervan onvindbaar bleken en zij vermoedde dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] die hadden weggenomen. Voorts blijkt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen de aangifte van 3 juli 2009 die [betrokkene 8] heeft gedaan met betrekking tot het verlies van haar rijbewijs sinds 30 juni 2009.
Op 9 maart 2010 is de getuige [getuige 1] gehoord (proces-verbaalnummer 2009365020, documentcode 1003091115.G73, p. 168-174 zaakdossier Almere). Hij heeft verklaard dat hij Endje wordt genoemd en dat hij al ongeveer vijf jaar in een woning aan de [b-straat] 38 te Almere woont, naast de medeverdachte [medeverdachte]. De aangever [slachtoffer 2] heeft tijdens een rondrit met de politie op 18 februari 2010 de woning aan de [b-straat] 36 of 38 te Almere aangewezen als de woning van een man genaamd Endje, waar hij in juli 2009 tweemaal een nacht moest verblijven nadat hij daar door de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte] en [betrokkene 4] naartoe was gebracht.
De getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard – zakelijk weergegeven - dat [medeverdachte] (het hof begrijpt op basis van de verklaring van de getuige: de medeverdachte [medeverdachte]) in 2009 met twee verschillende blanke mannen bij hem in de woning is geweest. Hij kwam de mannen alleen brengen om ze tegen betaling of wat drugs bij hem te laten slapen. De mannen vertelden hem dat ze de volgende dag bij de bank geld moesten gaan halen. De getuige heeft de aangever [slachtoffer 2] op een foto herkend als de blanke man die twee keer bij hem is geweest. De getuige weet dat [medeverdachte] en [verdachte] (het hof begrijpt op basis van de verklaring van de getuige: [verdachte], de verdachte) goede vrienden zijn. [verdachte] is met [medeverdachte] vaker bij hem geweest. De medeverdachte [betrokkene 4], die hij [betrokkene 9] noemt, kent de getuige ook. [betrokkene 4] kwam ook een aantal keren langs met [medeverdachte]. [medeverdachte], [betrokkene 4] en de verdachte zijn ook weleens samen bij hem langs geweest, aldus de getuige [getuige 1].
Uit het dossier blijkt voorts het volgende.
Op 26 januari 2010 werd in een woning aan de [c-straat] 70 te Almere een doorzoeking uitgevoerd. Na onderzoek (proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL17F0 2009365020-393, documentcode 1002181030.AMB, p. 146-147) is gebleken dat dit het adres betreft waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard te zijn ondergebracht en vastgehouden (proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2010, proces-verbaalnummer 2009365020, documentcode 1001171120.A03, p. 3-13, in het bijzonder p. 11 en proces-verbaal van verhoor d.d. 18 februari 2010, proces-verbaalnummer 2009365020, documentcode 1001181230.A07, p. 112-121, in het bijzonder p. 116 en 119). Tijdens de doorzoeking werden aangetroffen (1) een Nederlands paspoort op naam van [slachtoffer 2], geboren op 20 september 1963 te Groningen, en (2) een kentekenbewijs van een Opel Corsa op naam van [betrokkene 8] (proces-verbaalnummer 2009365020-326, documentcode 1001261205.AMB, p. 58-59 zaakdossier Almere en proces-verbaalnummer 1003230925.AMB, p. 143-144, zaakdossier Almere). Het hof ziet in het aantreffen van deze stukken een belangrijke, objectieve ondersteuning voor de hierboven weergegeven inhoud van de verklaring van de aangever [slachtoffer 2] alsmede van de getuige [betrokkene 8].
Tijdens een latere doorzoeking diezelfde dag werd op voornoemd adres tevens een paspoort van de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen en medicatie op diens naam (proces-verbaalnummer 1002050930.AMB, p. 62-63, zaakdossier Almere).
De aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard ook eenmaal een nacht in deze woning te hebben moeten verblijven, nadat hij daar door de verdachte en de medeverdachten [betrokkene 4] en [medeverdachte] naartoe was gebracht. De woning was van een man die door de verdachten 'oom' werd genoemd, aldus [slachtoffer 2] (proces-verbaal van verhoor d.d. 18 februari 2010, proces-verbaalnummer 2009365020, documentcode l001181230.AO7, p. 112-121, in het bijzonder p. 116). Deze verklaring van de aangever wordt deels ondersteund door de verklaring van de bewoner zelf, zijnde de getuige/verdachte [getuige 2] (proces-verbaalnummer 2009365020, documentcode 1002231230.G71, p. 159-167 zaakdossier Almere). Hij heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] een sleutel van zijn woning heeft en hij heeft bevestigd dat hij door [medeverdachte] en de verdachte 'oom' wordt genoemd.
Op grond van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, waaruit naar het oordeel van het hof blijkt dat voor de juistheid van de verklaringen van de aangever [slachtoffer 2] in het dossier objectieve aanknopingspunten zijn te vinden en dat de door hem afgelegde verklaringen niet op zichzelf staan maar voldoende steun vinden in andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, zodat tevens is voldaan aan het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven bewijsminimum, acht het hof de verklaringen van de aangever [slachtoffer 2] voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Anders dan de raadsman betoogt acht het hof het op basis van vorenstaande overwegingen ook niet ongeloofwaardig dat [slachtoffer 2], zoals door hem is verklaard, is misbruikt. De verweren van de verdediging dienen in zoverre te worden verworpen.
Ten aanzien van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over de psychiatrische ziekten waaraan de aangever [slachtoffer 2] en de getuige [betrokkene 8] zouden lijden en hun drugsgebruik, de consequenties die dat voor de beoordeling van de geloofwaardigheid dan wel de betrouwbaarheid van hun verklaringen zou moeten hebben en het door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoek, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat als gevolg van die stoornissen en/of het gebruik van drugs per definitie geen geloofwaardige of betrouwbare verklaring kan worden afgelegd. Nog daargelaten dat het dossier geen objectieve informatie bevat waaruit blijkt dat de aangever [slachtoffer 2] en de getuige [betrokkene 8] daadwerkelijk zijn gediagnosticeerd als lijdende aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) respectievelijk schizofrenie en de aangever [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep op 29 mei 2013 heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde niet meer verslaafd was, heeft de raadsman niet aangegeven waar die ongeloofwaardigheid dan wel onbetrouwbaarheid in dit concrete geval als gevolg van de door hem genoemde stoornissen dan wel het drugsgebruik uit zou bestaan. Derhalve is het verzoek tot het horen van de verzochte getuige en deskundigen en van de aangever [slachtoffer 2] zelf naar het oordeel van het hof onvoldoende concreet en nauwkeurig onderbouwd. Het hof ziet, gelet hierop, dan ook geen noodzaak tot het horen van de door de verdediging verzochte getuige en deskundigen en wijst het verzoek af.
Ten aanzien van hetgeen de raadsman voorts heeft aangevoerd wordt verwezen naar de nadere bewijsoverweging hierna.”
7. Het eerste middelvalt in twee klachten uiteen.
8. Allereerst wordt geklaagd over het oordeel van het Hof dat verzoeker zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in art. 282 Sr.
9. Voor wederrechtelijke vrijheidsberoving is niet nodig dat fysieke verplaatsing absoluut onmogelijk is. Ook als bijvoorbeeld de dader bij het slachtoffer opzettelijk de indruk heeft gevestigd dat het onmiddellijk zou worden neergeschoten indien het slachtoffer zou proberen zich te verwijderen is er een dwang om te blijven en daarmee een vrijheidsberoving in de zin van art. 282art. 282 Sr.[4]1.
10. Anders dan de steller van het middel meent, blijkt uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen dat op verschillende momenten in de bewezenverklaarde periode de aangever [slachtoffer 2] onder werking van de in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden is gedwongen om met verzoeker en diens medeverdachten mee te gaan en (tweemaal) in een situatie kwam te verkeren waarin hij zich redelijkerwijs niet kon onttrekken.2.Hij werd vastgepakt en in een auto geduwd. Er is op verschillende momenten gedreigd met geweld. Er werd een vuurwapen getoond en daarbij gezegd dat hij geen gekke dingen moest doen. De aangever kon op diverse momenten niet gaan en staan waar hij wilde. Daar zorgden “twee kleerkasten” wel voor. Voorts is er daadwerkelijk geweld toegepast. Zo werd de aangever door een van hen beetgepakt en in een soort armklem gezet, toen hij trachtte weg te komen. Voorts is de vriendin van de aangever door verzoeker opgehaald en zijn er deuren op slot gedraaid.
11. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval meermalen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving als bedoeld in art. 282 Sr geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
12. De tweede klacht van het eerste middel luidt dat het Hof samenloop van wederrechtelijke vrijheidsberovingen heeft aangenomen, maar in het midden heeft gelaten welke uit de bewijsmiddelen af te leiden situaties naar zijn oordeel precies als overtreding van art. 282 Sr zijn te kwalificeren, zodat het arrest op dit punt onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
13. Dit onderdeel faalt mijns inziens reeds omdat het recht, voor zover mij bekend, enkel als eis stelt dat bij samenloop van misdrijven, meer in het bijzonder op de voet van art. 57 Sr, uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het misdrijf meermalen is gepleegd. Alleen bij overtredingen dient het aantal overtredingen te worden vastgesteld.3.Uit de bewijsconstructie van het Hof blijkt overduidelijk dat de aangever op tenminste twee uiteenlopende momenten (op twee verschillende dagen) slachtoffer is geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving door verzoeker en zijn medeverdachten.
14. Het eerste middel faalt in beide onderdelen.
15. Het tweede middel valt uiteen in drie klachten.
16. De eerste klacht houdt in dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [betrokkene 8] over het zoekraken van de autopapieren, de autosleutel en het rijbewijs gissingen, vermoedens of veronderstellingen behelzen.
17. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij er achter kwam dat het rijbewijs en het kentekenbewijs van [betrokkene 5] waren gestolen, waarschijnlijk door verzoeker en [betrokkene 4]. [betrokkene 5] heeft verklaard dat het bijna niet anders kan dan dat “die jongens” de autopapieren hebben meegenomen, en dat bij de autopapieren ook een autosleutel zat en dat zij haar rijbewijs kwijt is. Bij een doorzoeking in een woning waar ook verzoeker en zijn medeverdachte [medeverdachte] over de vloer kwamen is het kentekenbewijs van [betrokkene 8] aangetroffen.
18. Het Hof heeft de, allerminst op lucht gebaseerde, vermoedens van beide aangevers kennelijk tot de zijne gemaakt. De gissing, het vermoeden of de veronderstelling is een conclusie geworden die het Hof op basis van de feiten en omstandigheden heeft kunnen trekken. Overigens ontgaat mij welk belang deze klacht tot uitdrukking bedoelt te brengen.
19. De tweede deelklacht van het tweede middel klaagt dat art. 342, tweede lid, Sv is geschonden omdat de aangifte van [slachtoffer 2] onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen op de door de verdediging betwiste onderdelen.
20. Ik kan de steller van het middel daarin niet volgen. De verklaringen van de aangever [slachtoffer 2] vinden voldoende steun in het overige bewijsmateriaal. Ik wijs in de eerste plaats op de verklaringen van onderscheidenlijk [betrokkene 5], [getuige 1] en [getuige 2]. Voorts houden de verklaringen van [slachtoffer 2] en ook die van [betrokkene 8] een aantal objectief controleerbare onderdelen in. Ik noem de beschrijving van de huizen door [slachtoffer 2] en de verklaring van [betrokkene 8] dat zij aangifte heeft gedaan van vermissing van haar rijbewijs. Deze objectief en controleerbare elementen zijn in de (eveneens voor het bewijs gebruikte) relazen van verbalisanten onderzocht en waarheidsgetrouw bevonden (bewijsmiddelen 3, 5 en 8), hetgeen voorts niet onbegrijpelijk heeft bijgedragen aan het oordeel van het Hof dat de door de aangever en [betrokkene 8] op die onderdelen afgelegde verklaringen als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
21. De derde klacht van het tweede middel klaagt dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] (bewijsmiddel 6) zozeer van elkaar afwijken nu in de verklaring van [getuige 1] de aanwezigheid van “twee kleerkasten” ontbreekt, dat ’s Hofs oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] toereikend wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] onbegrijpelijk is.
22. Ik meen dat bedoeld oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is, en dat in het licht van het voorgaande deze klacht geen nadere bespreking behoeft.
23. Het tweede middel faalt in alle onderdelen.
24. Het derde middel klaagt dat het Hof ongemotiveerd is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaringen van [slachtoffer 2] vanwege ongeloofwaardigheid, althans onbetrouwbaarheid, van de bewijsvoering moeten worden uitgesloten.
25. Naar blijkt uit hetgeen hierboven onder 6 is weergegeven, heeft het Hof voldoende gereageerd op dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. Daarbij hoefde het Hof niet op alle details in te gaan. Aldus heeft het Hof voldaan aan het bepaalde in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.4.Van schending van art. 6 EVRM zoals door de steller van het middel is aangevoerd, is geen sprake.
26. Het vierde middel klaagt over ’s Hofs afwijzing om deskundigen te benoemen en om de case manager, de psychiater van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] zelf te horen.
27. Het Hof heeft de (voorwaardelijke) verzoeken afgewezen op de gronden zoals hiervoor onder 6 weergegeven.
28. In het aan de afwijzing ten grondslag gelegde oordeel van het Hof ligt besloten dat het Hof geen noodzaak heeft gezien een neuroloog, een psychiater en een psycholoog te benoemen die (mede) op basis van het dossier kunnen verklaren over de volgens de verdediging “geconstateerde ziektes” van [slachtoffer 2] en [betrokkene 8]5.. Met betrekking daartoe heeft het Hof geoordeeld dat de raadsman zijn verzoeken onvoldoende concreet en nauwkeurig heeft onderbouwd waardoor het Hof van enige noodzaak om deze personen te horen en, naar ik begrijp, deskundigen te benoemen, niet is gebleken. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Overigens merk ik op dat [slachtoffer 2], nog voordat het (voorwaardelijke) verzoek als bedoeld was gedaan, ter terechtzitting van het Hof op 29 mei 2013 als getuige een verklaring heeft afgelegd in aanwezigheid van verzoeker en zijn raadsman.
29. Voor zover het middel de klacht bevat dat het Hof ter zake is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid, mist het doel.
30. Het vierde middel faalt eveneens.
Het vijfde middel
31. Het vijfde middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel slaagt nu er tussen het instellen van cassatie op 19 februari 2014 en het binnenkomen van het dossier ter griffie van de Hoge Raad op 20 oktober 2014 acht maanden en een dag zijn verlopen. Door een voortvarende behandeling van de zaak kan schending van deze inzendtermijn worden gecompenseerd, indien Uw Raad binnen zestien maanden nadat het beroep in cassatie is ingesteld (dus uiterlijk 19 juni 2015) uitspraak doet. Met het oog op de samenhangende zaak, waarin de verzoeker nog voorlopig is gehecht en de desbetreffende termijnen in cassatie dus korter zijn, wordt (ook) de onderhavige conclusie bij vervroeging genomen.
32. Het eerste tot en met het vierde middel falen en kunnen naar mijn inzicht alle worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het vijfde middel slaagt maar zal ingeval van een voortvarende behandeling in cassatie niet hoeven te leiden tot vermindering van de opgelegde straf.
33. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
34. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2015
Daarmee zeg ik niet dat bij voortduring sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving; zie de tweede klacht van het middel.
Vgl. aant. 2 bij art. 57 en aant. 2 bij art. 62 in Tekst & Commentaar, Strafrecht 2014 (bewerkt door C.M. Pelser).
Zie HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma.
Vgl. de aan het Hof overgelegde en de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 januari 2014 gehechte pleitnotitie, punt 50, p. 14.