Wet van 14 juni 1990, Stb. 1990, 370.
HR, 20-11-2012, nr. 11/04004 B
ECLI:NL:HR:2012:BY3556
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-11-2012
- Zaaknummer
11/04004 B
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BY3556
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY3556, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY3556
ECLI:NL:HR:2012:BY3556, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY3556
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY3556
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0296
NbSr 2013/7
Conclusie 20‑11‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/04004 B
Mr. Machielse
Zitting 23 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De kantonrechter te Leeuwarden heeft verdachte op 20 augustus 2009 voor een snelheidsovertreding veroordeeld tot een geldboete van 430 euro en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden. Tevens heeft de kantonrechter de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden gelast.
2.
Verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
3.1.
Ter terechtzitting van het Gerechtshof Leeuwarden van 11 februari 2011 heeft verdachte aangevoerd dat hij ten tijde van de overtreding militair was en nog steeds is. Daarop heeft het hof overwogen dat de militaire kantonrechter te Arnhem bevoegd was om de snelheidsovertreding te berechten en niet de kantonrechter te Leeuwarden. Vervolgens heeft het hof het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst en de zaak naar de militaire kamer van het Gerechtshof Arnhem verwezen.
De militaire kamer van het gerechtshof te Arnhem heeft zich op 10 november 2011 onbevoegd verklaard van het hoger beroep kennis te nemen nu het vonnis waarvan beroep is gewezen door de commune kantonrechter te Leeuwarden.
3.2.
De Wet militaire strafrechtspraak (Wms)1. bepaalt in art. 2, lid 1 onder 1, dat de bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van overtredingen begaan door militairen berust bij de kantonrechter. Het eerste lid van art. 3 van deze wet verklaart het kantongerecht te Arnhem bij uitsluiting bevoegd tot de uitoefening van de in art. 2 omschreven rechtsmacht (militaire kantonrechter). Het tweede lid van art. 3 voorziet in de vorming van meervoudige en enkelvoudige militaire kamers bij de Rechtbank Arnhem. Artikel 7 van deze wet luidt, voorzover hier van belang:
"1.Tegen
vonnissen van de militaire kantonrechter kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 44, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie hoger beroep worden ingesteld."
Artikel 8 bepaalt in zijn eerste lid dat het hoger beroep tegen een vonnis van de militaire kantonrechter wordt behandeld door de militaire kamer bij de Rechtbank Arnhem, genoemd in art. 3. In zijn tweede lid voorziet art. 8 in de instelling van een militaire kamer bij het Hof Arnhem, die belast is met de behandeling van de appellen tegen de vonnissen van de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem.
3.3.
Art. 49 RO luidt aldus:
"Het bestuur van de rechtbank te Arnhem vormt binnen de sector kanton een enkelvoudige kamer voor het behandelen en beslissen van militaire kantonzaken en bepaalt de bezetting daarvan. Degene die zitting heeft in deze kamer draagt de titel van militaire kantonrechter."
Art. 55 RO heeft, voor zover relevant, de volgende inhoud:
"1.
Het bestuur van de rechtbank te Arnhem vormt voor het behandelen en beslissen van zaken als bedoeld in artikel 2 van de Wms, enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van militaire kamers."
Volgens het eerste lid van art. 60 RO oordelen de gerechtshoven in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen, beschikkingen en uitspraken in strafzaken van de rechtbanken in hun ressort.
Art. 68 lid 1 RO heeft de volgende inhoud:
"Het bestuur van het gerechtshof te Arnhem vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarin door de militaire kamer van de rechtbank te Arnhem vonnis is gewezen een meervoudige kamer onder de benaming van militaire kamer. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamer."
Het tweede lid van art. 44 RO waarnaar art. 7, lid 1 Wms verwijst, had betrekking op de kantonrechters, en luidde tot 1 januari 2002 aldus:
"2.
Tegen hun vonnissen staat hoger beroep open voor de officier van justitie en de verdachte, tenzij in de einduitspraak:
- a.
met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of
- b.
geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van honderd gulden."
Per 1 januari 2002 is art. 44 RO echter vervallen.2. Per 1 januari 2005 is een nieuw art. 44 RO in werking getreden3. dat bepaalt dat de rechtbanken in eerste aanleg kennisnemen van de belastingzaken waarvan de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen.
Artikel 58 RO wees tot 1 januari 2002 de rechtbank aan als appelrechter voor de daarvoor vatbare vonnissen door de kantonrechters in strafzaken in eerste aanleg gewezen. Art. 58 RO is per 1 januari 2002 gewijzigd en wijst sindsdien aan uit welke leden met rechtspraak belast het gerechtshof bestaat.
3.4.
Duidelijk is dat de Wms nu nog verwijst naar bepalingen van de Wet RO die met ingang van 1 januari 2002 grondig zijn gewijzigd. Appel tegen een vonnis van de militaire kantonrechter moet volgens de Wms nog worden behandeld door de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem. Het kantongerecht als aparte laag in de rechtspraak is echter verdwenen. De kantonrechter maakt sinds 1 januari 2002 deel uit van de sector kanton van de rechtbank. Het hoger beroep in overtredingszaken, waarin de kantonrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld, is sindsdien een zaak voor het hof. Zie art. 58 RO jo. art. 404 lid 2 Sv.
De militaire kamer van het hof te Arnhem heeft in 2003 de knoop doorgehakt en zich, in weerwil van de verouderde inhoud van de bepalingen in de Wms, bevoegd geacht als appelrechter in militaire overtredingszaken.4.
3.5.
De Wms is thans op verschillende onderdelen nog niet aangepast aan wijzigingen in de Wet RO. Maar eindelijk hebben de bewindslieden van Veiligheid en Justitie resp. van Defensie een voorstel ingediend dat aanpassingen beoogt van de Wms. Het voorstel5. houdt onder meer in dat art. 2 van de Wms aldus wordt gewijzigd:
"Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid komen het eerste en tweede lid te luiden:
- 1.
Onverminderd de artikelen 10 en 17 en behoudens de uitzonderingen bij de wet gemaakt, berust de bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten, begaan door militairen en door hen die ten aanzien van zodanige feiten bij of krachtens de wet met Nederlandse militairen zijn gelijkgesteld, bij de rechtbank te Arnhem.
- 2.
Zaken betreffende strafbare feiten als bedoeld in artikel 382 van het Wetboek van Strafvordering worden behandeld en beslist door de militaire kantonrechter, bedoeld in artikel 49 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De overige zaken worden behandeld en beslist door de militaire kamers, bedoeld in artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie."
Ook art. 3 van die wet wordt gewijzigd, welke wijziging voor de onderhavige zaak niet erg relevant is. Artikel 7 vervalt omdat art. 404 Sv de competentie in hoger beroep ook voor de militaire rechter regelt.6.Art. 8 Wms krijgt een nieuwe inhoud:
"1.
Het gerechtshof te Arnhem is bevoegd tot het oordeel in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen van de militaire kamers van de rechtbank te Arnhem. Het hoger beroep wordt behandeld en beslist door de militaire kamer van het gerechtshof, bedoeld in artikel 68 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
2.
(...) "
3.6.
Het Gerechtshof Leeuwarden heeft zich onbevoegd verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat in eerste aanleg niet de kantonrechter te Leeuwarden bevoegd was, maar de militaire kantonrechter te Arnhem. De militaire kamer van het Gerechtshof Arnhem zou daarom bevoegd zijn om in hoger beroep te beslissen. Verdachte heeft ter terechtzitting van het Hof Leeuwarden verklaard dat hij een behandeling van het appel door de militaire kamer van het Hof Arnhem wenste.
3.7.
Ingeval van een negatief jurisdictiegeschil zoals hier is ontstaan doordat twee gerechtshoven zich onbevoegd hebben verklaard, wordt de Hoge Raad geroepen een regeling van rechtsgebied te geven. Hij zal de bevoegde rechter moeten aanwijzen, welke niet noodzakelijk een van de rechters moet zijn die zich onbevoegd hebben verklaard. Artikel 525 e.v. Sv voorzien niet in de mogelijkheid dat de rechter die het jurisdictiegeschil moet beslissen een beslissing van een andere, derde rechter vernietigt. In de onderhavige zaak komt het er mijns inziens mitsdien op neer welk van beide hoven bevoegd was het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden te vernietigen. Omdat het niet ging om een hoger beroep van een militaire rechter was de militaire kamer van het hof te Arnhem niet bevoegd.
3.8.
Maar wat zal het vervolg moeten zijn op een vernietiging door het hof te Leeuwarden van het vonnis van de kantonrechter? Kan het hof dan de zaak zelf afdoen? Artikel 422a Sv kent een voorziening in die trant, maar enkel indien de appelrechter tot de conclusie komt dat de dagvaarding in eerste aanleg anders dan wegens een aan de telastlegging zélf klevend gebrek nietig had behoren te worden verklaard en mits geen terugwijzing naar de rechtbank door de advocaat-generaal of de verdachte wordt verlangd. Bij de totstandkoming van art. 422a Sv heeft de Minister immers betoogd dat aan prorogatie in andere gevallen geen behoefte bestond:
"Mijn voorstel strekt zich niet uit tot die zaken, waarbij de rechter ten onrechte een andere in artikel 349, eerste lid, genoemde einduitspraak niet heeft gedaan. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de behoefte aan de mogelijkheid tot prorogatie zich in de praktijk uitsluitend voordoet in geval van extern nietige inleidende dagvaardingen." 7.
Hiermee lijkt het uitgesloten dat het Hof Leeuwarden, na vernietiging van het vonnis wegens onbevoegdheid van de kantonrechter, de zaak - zeker tegen de zin van verdachte - aan zich houdt. Het hof dient dus het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de kantonrechter te Leeuwarden, die op zijn beurt zich onbevoegd zal moeten verklaren waarna de zaak zal kunnen worden aangebracht bij de militaire kantonrechter in de Rechtbank Arnhem. Het is wat omslachtig dat de Hoge Raad de zaak eerst weer in handen zal moeten stellen van het Leeuwardense hof om uiteindelijk te kunnen bewerkstelligen wat had moeten geschieden, maar omdat de regeling in de artikelen 525 e.v. Sv het de Hoge Raad niet toestaat eigenhandig het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en de zaak naar de militaire kantonrechter te verwijzen lijkt mij dit de koninklijke weg.
3.9.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het Gerechtshof Leeuwarden bevoegd verklaart te beslissen op het tegen het vonnis van de Kantonrechter Leeuwarden van 20 augustus 2009 ingestelde hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑11‑2012
Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 582.
Stb. 2004, 692.
Hof Arnhem 10 september 2003, MRT 2004, p. 341.
Uitspraak 20‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 526.1 Sv. Verzoekschrift tot regeling van rechtsgebied. Het verzoekschrift stelt de vraag aan de orde welke rechter bevoegd is tot kennisneming van het door verdachte ingestelde h.b. Deze vraag is door het Hof Leeuwarden en de Militaire Kamer van het Hof Arnhem in tegengestelde zin beantwoord, zodat zich een geval voordoet a.b.i. art. 525.1 aanhef en onder 2 Sv. Het door de verdachte ingestelde beroep is niet gericht tegen een vonnis van de Militaire Kamer van de Rb. te Arnhem, maar tegen een vonnis van de Ktr in de Rb. Leeuwarden. Gelet op art. 60 RO is het Hof Leeuwarden bevoegd tot kennisneming van het h.b. tegen dit vonnis. De Militaire Kamer van het Hof Arnhem heeft derhalve terecht geoordeeld dat hij niet bevoegd is tot kennisneming van het onderhavige h.b. en het Hof Leeuwarden daartoe wel bevoegd is. De HR verklaart dat het Hof Leeuwarden bevoegd is tot kennisneming van het onderhavige h.b.
Partij(en)
20 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/04004 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoekschrift van de Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te Arnhem, ingekomen bij de Hoge Raad op 2 december 2011, tot regeling van rechtsgebied als bedoeld in art. 526, eerste lid, Sv in de zaak van:
[Verdachte] (hierna te noemen: de verdachte), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Het verzoek
De Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te Arnhem heeft zich op de voet van art. 77 RO in verbinding met art. 526, eerste lid, Sv tot de Hoge Raad gewend met een verzoek tot regeling van rechtsgebied.
2. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het Gerechtshof te Leeuwarden bevoegd zal verklaren te beslissen op het in de onderhavige zaak ingestelde hoger beroep.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1.
Uit de stukken van het geding blijkt dat:
- a.
de Kantonrechter in de Rechtbank Leeuwarden de verdachte bij vonnis van 20 augustus 2009 ter zake van "overtreding van het bepaalde bij artikel 20, aanhef en onder a van het RVV 1990" heeft veroordeeld tot een geldboete van € 430,-, subsidiair 8 dagen hechtenis, en de tenuitvoerlegging heeft gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
- b.
de verdachte op 21 augustus 2009 hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis;
- c.
het Gerechtshof te Leeuwarden op 11 februari 2011 het onderzoek voor onbepaalde tijd heeft geschorst en de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, heeft verwezen, en daartoe heeft overwogen:
"[D]at het hof Leeuwarden in beginsel niet bevoegd is de onderhavige zaak te behandelen, nu de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit militair was. De militaire kantonrechter van de rechtbank Arnhem was bevoegd om de zaak in eerste aanleg te behandelen. De militaire kamer van het Hof Arnhem is bevoegd om het hoger beroep te behandelen."
- d.
de verdachte is gedagvaard om op 10 november 2011 ter terechtzitting van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, te verschijnen;
- e.
het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, zich onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep, en daartoe heeft overwogen:
"Nu het vonnis waarvan beroep is gewezen door de commune kantonrechter, is de militaire kamer van het gerechtshof onbevoegd kennis te nemen van het daartegen gerichte hoger beroep."
3.2.
Het verzoekschrift stelt de vraag aan de orde welke rechter bevoegd is tot kennisneming van het door de verdachte ingestelde hoger beroep. Het Gerechtshof te Leeuwarden en het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, hebben deze vraag in tegengestelde zin beantwoord, zodat zich een geval voordoet als bedoeld in art. 525, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv.
3.3.
Op grond van art. 68 RO is de Militaire Kamer van het Gerechtshof te Arnhem bevoegd tot het behandelen en beslissen van zaken waarin vonnis is gewezen door de Militaire Kamer van de Rechtbank Arnhem. Het door de verdachte ingestelde hoger beroep is niet gericht tegen een vonnis van de Militaire Kamer van de Rechtbank Arnhem maar tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Leeuwarden. Gelet op het bepaalde in art. 60 RO is het Gerechtshof te Leeuwarden bevoegd tot kennisneming van het hoger beroep tegen dit vonnis.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, terecht heeft geoordeeld niet bevoegd te zijn tot kennisneming van het onderhavige hoger beroep en dat het Gerechtshof te Leeuwarden daartoe wel bevoegd is.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart dat het Gerechtshof te Leeuwarden bevoegd is tot kennisneming van het onderhavige hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2012.