Rb. Rotterdam, 14-12-2005, nr. 216253/HAZA04-1275
ECLI:NL:RBROT:2005:AU8247
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-12-2005
- Zaaknummer
216253/HAZA04-1275
- LJN
AU8247
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2005:AU8247, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑12‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 106 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2006/34
Uitspraak 14‑12‑2005
Inhoudsindicatie
"Publicatie van uitlatingen advocaat over rechter. Advocaat handelt onrechtmatig tenzij hij bewijst dat die uitlatingen op feitelijk juiste gronden berusten. Journalist/uitgever hebben in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig jegens rechter gehandeld door de uitlatingen te publiceren, ook niet indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de uitlatingen van de advocaat feitelijk onjuist zijn."
Partij(en)
R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 216253/HA ZA 04-1275
Uitspraak: 14 december 2005
VONNIS van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser (in conventie),
verweerder in reconventie,
procureur: mr B.J.R. van Tongeren,
advocaat: mr H.J.M. Boukema (Den Haag),
-tegen-
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [adres],
gedaagde,
procureur: mr J.G.A. van Zuuren,
advocaat: mr H.J.A. Knijff (Den Haag),
2. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid MEMORY PRODUCTIONS PUBLICATIONS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [adres],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur: mr W.J. Hengeveld,
advocaat: mr M.Ch. Kaaks (Amsterdam).
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]", "[gedaagde sub 1]", "Memory" en "[gedaagde sub 3]".
1. Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
dagvaardingen d.d. 19, 20 en 20 april 2004, met producties;
- -
conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1], met producties;
- -
conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in
reconventie van Memory en [gedaagde sub 3], met producties;
- -
vonnis d.d. 8 september 2004 waarbij een comparitie van partijen werd
bevolen;
- -
akte-verzoek van [eiser] met producties;
- -
akte houdende overlegging producties van Memory en [gedaagde sub 3], met producties;
- -
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 8 oktober 2004;
- -
conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in
reconventie van [eiser], met productie;
- -
akte-verzoek van [eiser], met producties;
- -
conclusie van dupliek van [gedaagde sub 1], met productie;
- -
conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek
in reconventie van Memory en [gedaagde sub 3], met producties;
- -
conclusie van dupliek in reconventie van [eiser], met producties;
- -
akte-verzoek van [eiser] met productie;
- -
akte houdende overlegging producties van Memory en [gedaagde sub 3], met producties;
- -
aanvullende akte overlegging producties van Memory en [gedaagde sub 3], met
producties;
- -
antwoord-akte van [eiser], met productie.
1.2
Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden, die zich daarbij bedienden van pleitnotities.
2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en gelet op de in het geding gebrachte producties, voorzover niet betwist, staat tussen partijen onder meer het volgende vast:
2.1
[gedaagde sub 3] is journalist. Hij heeft een boek geschreven met de titel "Topadvocatuur In de keuken van de civiele rechtspraktijk". Dit boek is in 2004 uitgegeven door Memory.
2.2
Dit boek bevat een weergave van gesprekken van [gedaagde sub 3] met negen advocaten, onder wie [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] was als advocaat betrokken bij procedures over de zogenaamde Chipshol-zaak in verband met grond bij de luchthaven Schiphol en in het boek doet [gedaagde sub 1] daarvan verslag.
2.3
Het betreffende hoofdstuk eindigt met de volgende alinea:
"Tenslotte: hoe is het mogelijk dat zowel Rechtbank, Hof als Hoge Raad het ongekend onrechtmatig handelen van Coopers ongemoeid hebben gelaten en de schadeclaim hebben afgewezen ? Had [gedaagde sub 1] hier niet meer uit moeten of kunnen halen ? Hij zoekt naar een verklaring: "Het lijkt wel of onze rechterlijke macht mentaal niet is toegerust om te oordelen over dit soort financiële megabelangen. Bij rechter heerst een enorme vrees voor 'Amerikaanse toestanden'. Op zichzelf is dat best een goede grondhouding; zelf ben ik ook geen voorstander van extreem hoge schadevergoedingen. Maar soms, zoals in het geval van Chipshol, een bedrijf dat nota bene bewust bijna kapot is gemaakt door de eigen accountant kan inderdaad schade optreden van honderden miljoenen. En dat moet een rechter niet bang zijn om doortastend op te treden en het recht toe te passen. Maar bij grote claims leert de ervaring dat Nederlandse rechters nerveus worden. Er gaan opeens gekke dingen gebeuren, zoals rechters die uitvoering met advocaten gaan bellen over de zaak. In de Chipsol zaak is dat ook gebeurd met
[eiser] van de [plaats] Rechtbank. Nederland lijkt wel te klein voor grote claims. Iedereen kent elkaar. Laten we dat een variant noemen van ons poldermodel"."
2.4
[eiser] is vice-president van de rechtbank [plaats]. Hij heeft onder meer op 8 december 1994 een pleidooi in een tweetal procedures in verband met de Chipshol-zaak voorgezeten.
3. De vordering van [eiser] (in conventie)
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
te verklaren voor recht dat de aantijging van [gedaagde sub 1], gepubliceerd door [gedaagde sub 3] in het boek Topadvocaten, uitgegeven door Memory, met de strekking dat [eiser] niet onafhankelijk, niet onpartijdig respectievelijk niet bekwaam is, onrechtmatig is jegens [eiser],
- 2.
[gedaagde sub 1], Memory en [gedaagde sub 3] te veroordelen tot het vergoeden van schade, op te maken bij staat,
3.
[gedaagde sub 1], Memory en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de bovengenoemde vaststaande feiten heeft [eiser] aan deze vordering de volgende, zakelijk weergegeven stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
De onder 2.3 geciteerde aantijging over [eiser] trekt diens onpartijdigheid en onafhankelijkheid als rechter in twijfel, doordat [gedaagde sub 1] in strijd met de waarheid suggereert dat [eiser] onderonjes met advocaten zou hebben in zaken waarbij hij als rechter betrokken is. De aantijgingen zijn naar formulering en strekking onjuist. [eiser] heeft nimmer met advocaten gebeld in verband met procedures in de Chipshol-zaak.
De publicatie maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en levert een aantasting op van de eer en goede naam van [eiser].
De aantijgingen en suggesties van [gedaagde sub 1] zijn geschikt schade toe te brengen aan [eiser].
3.2
Indien Memory en [gedaagde sub 3] het beginsel van hoor en wederhoor hadden toegepast en aldus hadden gehandeld volgens de 'ethics of journalism', dan zouden zij hebben vernomen dat de aantijgingen feitelijke grondslag missen.
3.3
De publicatie van de uitlatingen is jegens [eiser] onrechtmatig. Hij heeft belang bij toewijzing van de vordering.
4. Het verweer van [gedaagde sub 1]
De conclusie van [gedaagde sub 1] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
[gedaagde sub 1] heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
4.1
Het is feitelijk juist dat [eiser] voorafgaand aan het pleidooi met [gedaagde sub 1] heeft getelefoneerd en met [gedaagde sub 1] inhoudelijk over de zaak heeft gesproken.
4.2
[eiser] leest in de betreffende passage iets dat er niet staat: er wordt geen melding gemaakt van, noch enige suggestie gedaan omtrent mogelijke twijfel ten aanzien van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [eiser]. [gedaagde sub 1] heeft ook nooit beoogd een dergelijke indruk te wekken. Door de publicatie is geen schade toegebracht aan de reputatie van [eiser].
5. Het verweer van Memory en [gedaagde sub 3] in conventie
De conclusie van Memory en [gedaagde sub 3] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
Memory en [gedaagde sub 3] hebben daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
5.1
De gewraakte uiting is niet onrechtmatig. Daaruit kan - objectief, voor het lezerspubliek - niet volgen wat [eiser] daarin leest: dat hem partijdigheid wordt verweten. [eiser] is door de kritiek van [gedaagde sub 1] niet aangetast in zijn eer en goede naam of zijn reputatie.
5.2
Het algemeen belang - het aan de kaak stellen van een misstand - rechtvaardigt het openbaar maken van het in de passage gemaakte verwijt dat bij grote claims rechters nerveus worden en bang zijn doortastend op te treden en het recht toe te passen, wat ertoe leidt dat er gekke dingen gebeuren, zoals rechters die met advocaten bellen.
Er zijn daarbij geen scherpe of directe bewoordingen gebruikt.
5.3
[gedaagde sub 3] en Memory zijn zorgvuldig te werk gegaan. Het gaat om een citaat van een door een journalist/schrijver geïnterviewde advocaat. Op een journalist rust niet per definitie een onderzoeksplicht ten aanzien van de juistheid van hem gedane mededelingen. Memory en [gedaagde sub 3] mochten hier afgaan op het gezag van de bron. [gedaagde sub 3] heeft bovendien nader onderzoek gedaan. De passage vond voldoende steun in het ten tijde van de publicatie voorhanden zijnde aanvullende materiaal. Publicatie door [gedaagde sub 3] en Memory was derhalve niet onrechtmatig.
6. De vordering van Memory en [gedaagde sub 3] in reconventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de publicatie en uitgave van het boek Topadvocaten [kennelijk is bedoeld: Topadvocatuur; rb] met de citaten daarin van [gedaagde sub 1] op pagina 90 door Memory en [gedaagde sub 3] niet onrechtmatig zijn jegens [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten.
Daaraan hebben Memory en [gedaagde sub 3], behalve hetgeen zij in conventie als verweer hebben aangevoerd, ten grondslag gelegd dat zij er belang bij hebben in rechte bevestiging te verkrijgen dat hun werkwijze voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij door de publicatie niet onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld.
7. Het verweer van [eiser] in reconventie
De conclusie van [eiser] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van Memory en [gedaagde sub 3] in de kosten van het geding.
Naast hetgeen [eiser] in conventie heeft betoogd, heeft hij daartoe aangevoerd dat Memory en [gedaagde sub 3] geen rechtens te respecteren belang hebben bij toewijzing van deze vordering.
8. De beoordeling
in alle procedures
8.1
De vordering van [eiser] berust vooreerst op de stelling dat de onder 2.3 geciteerde passage zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid als rechter in twijfel trekt. Blijkens zijn nadere stellingname heeft dit in het bijzonder betrekking op het gedeelte van de passage waar staat dat bij grote claims Nederlandse rechters nerveus worden, dat er dan opeens gekke dingen gaan gebeuren, zoals rechters die uitvoerig met advocaten gaan bellen over de zaak en dat dit ook is gebeurd in de Chipshol-zaak met [eiser]. Nog meer toegespitst gaat het erom dat [eiser] uitvoerig met advocaten zou zijn gaan bellen over de Chipshol-zaak.
8.2
Het boek Topadvocatuur en dus ook het hoofdstuk over de Chipshol-zaak van [gedaagde sub 1] was kennelijk bestemd voor lezers met belangstelling voor het werk van (top)advocaten en de door hen behandelde zaken. Aan te nemen valt dat deze lezers onder meer gevonden zullen worden onder advocaten en mensen betrokken bij de beschreven zaken of bij soortgelijke zaken. Dit vindt bevestiging in de (onweersproken) verklaring van [gedaagde sub 3] op de comparitie van partijen van 8 oktober 2004 dat het boek in 2004 is verschenen in een oplage van 2000 stuks, dat die oplage goeddeels is verkocht en dat het boek gretig aftrek vindt onder advocaten, vooral advocaten van de kantoren van de geïnterviewden.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de speciaal aangevochten passage de bewering besloten dat [eiser] zich als rechter in de Chipshol-zaak vreemd heeft gedragen door met de betrokken advocaten te telefoneren en daarbij uitvoerig, inhoudelijk, over de zaak te spreken en houdt deze voorts de voldoende duidelijke suggestie in dat een dergelijk gedrag twijfel wekt ten aanzien van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [eiser] als rechter. Gelet ook op de aard van het lezerspubliek waarvoor het boek was bestemd en dat het boek ook heeft gekocht, is aannemelijk te achten dat een belangrijk deel van de lezers deze passage aldus zal hebben opgevat.
8.4
Naar tussen partijen ook niet werkelijk is omstreden, is het openlijk in twijfel trekken van de onpartijdigheid en onzelfstandigheid van een bepaalde, met name genoemde rechter een ernstige zaak, niet alleen omdat het een aantasting vormt van het gezag van en het vertrouwen in de rechterlijke macht, maar ook en in het bijzonder voor de betreffende rechter. De bewering of suggestie dat daarvan in een specifiek geval sprake is, kan de goede naam en reputatie van deze rechter (aanzienlijke) schade toebrengen. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een uitspraak van een ervaren advocaat in verband met een door hem behandelde zaak waarbij deze rechter betrokken was. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en Memory zullen zich hiervan bewust zijn geweest. Anderzijds is een gebrek aan onpartijdigheid en onzelfstandigheid bij een rechter eveneens een ernstige aangelegenheid en is er een maatschappelijk belang dit in de openbaarheid te brengen.
8.5
De rechtbank acht het doen van een dergelijke bewering door een advocaat in een boek als Topadvocatuur in beginsel onrechtmatig. Datzelfde moet in de gegeven omstandigheden gelden voor de hier aan de orde zijnde suggestie dat bij [eiser] sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid en onzelfstandigheid, ook al werd dit door [gedaagde sub 1] in de bewuste passage niet uitdrukkelijk gezegd en ook al werden daarin geen scherpe bewoordingen gebruikt. Blijkens zijn eigen stellingen had [gedaagde sub 1] niet de bedoeling om een misstand aan het licht te brengen, te weten een onvoldoende onpartijdigheid en onzelfstandigheid van [eiser]. Dit betekent echter niet dat de onrechtmatige uitlating niet aan [gedaagde sub 1] zou kunnen worden toegerekend.
Indien evenwel mocht blijken dat de bewering of de suggestie op voldoende feitelijk juiste gronden berust, zal daarin een rechtvaardiging voor de uitlating zijn gelegen, die daaraan het onrechtmatige karakter ontneemt. Van bijzondere bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zoals een onnodig grievende formulering, is hier geen sprake.
8.6
Aan een oordeel dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar onzorgvuldig heeft gehandeld staat niet in de weg dat [gedaagde sub 1] in deze procedure heeft meegedeeld dat hij het betreurt dat de bewuste passage in het boek is opgenomen. Vaststaat dat [gedaagde sub 1] heeft willen meewerken aan de totstandkoming van het boek, dat hij daartoe gesprekken heeft gevoerd met [gedaagde sub 3] en dat hij de bewuste uitspraken heeft gedaan. Uit productie 3a van Memory en [gedaagde sub 3] blijkt dat [gedaagde sub 1] deze uitspraken per e-mail van 6 september 2001 aan [gedaagde sub 3] zelfs letterlijk zo heeft voorgeschreven.
8.7
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, tenzij hij aantoont dat voor zijn uitlating een voldoende feitelijk juiste onderbouwing bestond, waarbij het moet gaan om de in de gewraakte uitlating bedoelde feiten waarin de suggestie van twijfel aan de onpartijdigheid van [eiser] besloten lag.
In dit verband is het navolgende van belang.
In de brief d.d. 12 december 1994 van [gedaagde sub 1] aan zijn Haagse procureur staat onder meer:"Op 6 december j.l. zocht ik telefonisch contact met de griffier van [eiser] met het verzoek [eiser] te vragen of het zou zijn toegestaan om, in plaats van 90 minuten, langer te mogen pleiten in verband met de produkties van gedaagden. De griffier heeft toen telefonisch contact tot stand gebracht tussen [eiser] en mij. Bij die gelegenheid vernam ik - bij toeval - dat [eiser] verschillende keren telefonisch contact heeft gehad met de raadslieden van gedaagden. [eiser] noemde mij enkele door die raadslieden gemaakte opmerkingen over mij, die buiten het strikt zakelijke karakter gaan van overleg over de orde tijdens pleidooien".
Op de comparitie van 8 oktober 2004 heeft [gedaagde sub 1] onder meer verklaard: "Ik heb op 6 december 1994 met [griffier] van de civiele griffie van de rechtbank Den Haag getelefoneerd over de Chipshol-zaak. Ik had een groot aantal producties van de wederpartij ontvangen voorafgaand aan het pleidooi en wilde, om daar adequaat op te kunnen ingaan tijdens het pleidooi, extra spreektijd. Bovendien wilde ik tijdens het pleidooi een maquette laten zien. [griffier] heeft toen gezegd dat
[eiser] het maar druk had met de zaak en dat hij ook al verschillende andere advocaten daarover had gesproken. Ik heb toen gevraagd of
[eiser] dan ook mij wilde terugbellen. Dat is later op die dag ook gebeurd. Tot mijn verbazing gaf [eiser] in het telefoongesprek aan dat hij helemaal geen behoefte had aan een pleidooi. Hij gaf mij een analyse van de zaak. Hij zei dat het wellicht ongebruikelijk was dat hij zo op de zaak inging, maar dat hij modern was in dat opzicht en een voorstander was van mediation. Ik heb wel een kwartier met hem gesproken. In dit telefoongesprek heeft [eiser] ook gezegd dat hij met de andere advocaten telefonisch had gesproken".
[eiser] heeft met klem betwist dat hij met [gedaagde sub 1] of met de andere advocaten in de Chipshol-zaak heeft getelefoneerd voorafgaande aan het pleidooi en dat de verklaring van [gedaagde sub 1] ter comparitie juist is. Blijkens de overgelegde, in december 1994 gevoerde correspondentie met de president van de rechtbank 's-Gravenhage was [eiser] het eveneens volstrekt oneens met de inhoud en de strekking van de brief van [gedaagde sub 1] d.d. 12 december 1994.
in de procedure van [eiser] tegen [gedaagde sub 1]
8.8
[gedaagde sub 1] en [eiser] hebben ieder enkele stukken overgelegd ter staving van hun respectievelijke standpunt. Mede gelet daarop, kan niet - ook niet voorshands - worden aangenomen dat de door [gedaagde sub 1] aangevoerde feiten juist zijn. Dat betekent dat [gedaagde sub 1], zoals hij heeft aangeboden, zal worden toegelaten tot bewijslevering.
De rechtbank schort haar oordeel over de vraag of de uitlating van [gedaagde sub 1] tegenover [gedaagde sub 3] voldoende rechtvaardiging vindt in de feiten op tot na de bewijslevering.
in de procedures tussen [eiser] en Memory en [gedaagde sub 3]
8.9
In het navolgende wordt veronderstellenderwijs ervan uit gegaan dat de uitlating van [gedaagde sub 1] tegenover [eiser] onrechtmatig was en dat deze niet werd gerechtvaardigd door een voldoende feitelijke basis. Dit uitgangspunt betekent nog niet dat [gedaagde sub 3] en Memory dan onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld door de uitlating te (doen) publiceren.
8.10
[gedaagde sub 3] (en Memory) wordt in conventie verweten dat het beginsel van hoor en wederhoor is veronachtzaamd en dat is gehandeld in strijd met de 'ethics of journalism'.
De volgende omstandigheden zijn hier van belang:
- -
de beweringen en suggestie in de betreffende uitlating van [gedaagde sub1] zijn ernstig van aard, gelet op het maatschappelijk belang van het gezag en (het vertrouwen in) de onpartijdigheid van de rechterlijke macht en van individuele rechters; de bewuste uitlating kon dit belang aanmerkelijke schade toebrengen; [gedaagde sub 3] was zich bewust van het zeer gevoelige karakter van de uitlating van [gedaagde sub 1];
- -
in het algemeen mag worden verlangd dat naarmate uitlatingen een ernstiger karakter hebben en deze meer persoonlijke schade kunnen toebrengen, er meer onderzoek wordt gedaan naar de feitelijke basis daarvan;
- -
zoals uit het hoofdstuk in het boek duidelijk kenbaar was, ging het hier uitsluitend om het eigen feitenrelaas en de persoonlijke opvattingen van [gedaagde sub 1]; [gedaagde sub 3] heeft deze als citaat en correct weergegeven; [gedaagde sub 3] heeft daarop geen eigen analyse laten volgen, noch daaraan conclusies verbonden; [gedaagde sub 3] heeft van die opvattingen en van de daarin besloten liggende suggesties weliswaar geen afstand genomen, maar deze ook niet tot de zijne gemaakt;
- -
een journalist die uitlatingen weergeeft van een door hem geïnterviewde persoon behoudt wel enige eigen verantwoordelijkheid; publicatie van lichtvaardige verdachtmakingen behoort te worden vermeden;
- -
[gedaagde sub 3] heeft geen navraag gedaan met betrekking tot de juistheid van de door [gedaagde sub 1] genoemde feiten, noch bij [eiser], noch bij de andere advocaten die bij de procedures betrokken waren en waarmee zou zijn getelefoneerd; een tijdsdruk kan daarbij geen rol hebben gespeeld;
- -
het beginsel van hoor en wederhoor in de journalistiek is niet absoluut, vooral niet voorzover het gaat om (suggesties van) meningen van een geïnterviewde;
- -
[gedaagde sub 3] kon aan de uitspraken van [gedaagde sub 1] - een ervaren advocaat die de Chipshol-zaak zelf had behandeld - een zeker gezag toekennen; [gedaagde sub 1] heeft de bewuste uitstpraak kennelijk in alle rust gedaan en per e-mail aan [gedaagde sub 3] zelfs letterlijk zo voorgeschreven;
- -
[gedaagde sub 3] heeft blijkbaar voor de publicatie inzage gehad in de (fax)brieven d.d. 12 december 1994 van [gedaagde sub 1] aan zijn Haagse procureur en van die procureur aan de president van de rechtbank 's-Gravenhage; in het feit dat [gedaagde sub 1] zijn klachten over de handelwijze van [eiser] meteen na het pleidooi op die wijze kenbaar heeft gemaakt is een zekere ondersteuning te vinden van de juistheid van zijn uitlating in het interview;
- -
aan het openbaar maken van de mening van [gedaagde sub 1] over het functioneren van de betrokken rechter(s) kan een maatschappelijk belang worden gehecht; rechters kunnen worden beschouwd als overheidsfunctionarissen met een publieke taak;
- -
de uitlating van [gedaagde sub 1] had geen betrekking op het privéleven van [eiser], alleen op zijn professionele optreden;
- -
niet blijkt dat het (ten tijde van de publicatie) de bedoeling was van [gedaagde sub 3] om een misstand in de rechtspraak aan de kaak te stellen; het interview en de tekst waren daarop ook niet gericht; het gehele boek berustte op interviews met advocaten die betrokken waren bij zeer uiteenlopende zaken en die daarop terugkeken, welke zaken steeds alleen vanuit hun eigen perspectief werden beschreven;
- -
in het hoofdstuk over de Chipshol-zaak werd geenszins speciaal de aandacht op de uitlating gevestigd (het hoofdstuk telt 18 pagina's; de uitlating staat in één lange slotalinea); er was geen sprake van een uitdrukkelijke beschuldiging van onpartijdigheid; de gebruikte bewoordingen waren niet nodeloos kwetsend of scherp van toon.
8.11
Deze omstandigheden tegen elkaar afwegende, komt de rechtbank tot het oordeel dat de geciteerde uitlating van [gedaagde sub 1] niet van dien aard was dat deze niet aldus - als weergave van een interview - door [gedaagde sub 3] en Memory had mogen worden gepubliceerd, zonder onderzoek naar de juistheid van de beweringen en zonder vermelding van het standpunt van [eiser]. Dit geldt ook indien mocht blijken dat [gedaagde sub 1] door het doen van de uitlating jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld wegens het ontbreken van een voldoende feitelijk juiste basis.
De vordering in conventie moet worden afgewezen.
8.12
De in reconventie gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar. Niet valt in te zien dat Memory en [gedaagde sub 3] bij deze vordering - het spiegelbeeld van hetgeen [eiser] zelf heeft gevorderd - onvoldoende belang zouden hebben. Door het instellen van de conventionele vordering heeft [eiser] de zorgvuldigheid van de handelwijze van Memory en [gedaagde sub 3] als uitgever, respectievelijk als journalist ter discussie gesteld. Zij hebben er voldoende belang bij dat in rechte wordt uitgesproken dat het publiceren en uitgeven van de gewraakte uitlating niet onrechtmatig was tegenover [eiser].
9. De beslissing
De rechtbank,
in de procedure van [eiser] tegen [gedaagde sub 1]
alvorens verder te beslissen:
laat [gedaagde sub 1] toe te bewijzen dat diens gewraakte uitlating op feitelijk juiste gronden berust;
bepaalt dat, indien partijen daartoe getuigen willen doen horen, het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter-commissaris mr M.A. van de Laarschot op een door deze in overleg met de procureurs nader vast te stellen tijdstip;
verzoekt de procureur van [gedaagde sub 1] om binnen vier weken na de uitspraak van dit vonnis aan de rechter-commissaris mee te delen of hij getuigen wil voorbrengen, met in dat geval opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van hemzelf en zo mogelijk van de getuigen in de periode van februari tot en met mei 2006,
en verzoekt de procureur van [eiser] om in dat geval binnen twee weken na die opgave zijn eigen verhinderdata in diezelfde periode aan de rechter-commissaris op te geven;
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen.
in de procedures tussen [eiser] enerzijds en Memory en [gedaagde sub 3] anderzijds
in conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Memory en [gedaagde sub 3] begroot op € 241,- aan verschotten en
€ 2.260,- aan salaris van de procureur;
in reconventie:
verklaart voor recht dat de publicatie en uitgave van het boek Topadvocatuur en meer in het bijzonder de weergave daarin van de citaten van [gedaagde sub 1] op pagina 90 van hoofdstuk IV, door [gedaagde sub 3] en Memory niet onrechtmatig zijn jegens [eiser];
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Memory en [gedaagde sub 3] begroot op nihil aan verschotten en op
€ 1.130,- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mrs Van Zelm van Eldik, Van de Laarschot en Tan.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
10/559/128