Einde inhoudsopgave
Wet op de expertisecentra
Artikel 3 Bevoegdheid schoolonderwijs
Geldend
Geldend van 01-08-2022 tot 01-01-2025
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
08-02-2022, Stb. 2022, 86 (uitgifte: 25-02-2022, kamerstukken: 35145)
27-01-2021, Stb. 2021, 57 (uitgifte: 10-02-2021, kamerstukken: 35611)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-02-2022, Stb. 2022, 86 (uitgifte: 25-02-2022, kamerstukken: 35145)
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs mag, onverminderd het derde en vierde lid, slechts worden gegeven door degene die:
- a.
in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,
- b.
in het bezit is van:
- 1°
een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van dat onderwijs of ten aanzien van een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderdelen daarvan of vakken ingevolge de artikelen 13, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 14a, tweede lid, 14c en 14f, is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, of krachtens artikel 7.10, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, of
- 2°
erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven, of
- 3°
een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 151, en
- c.
niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2.
Het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening in groepen bestemd voor leerlingen vanaf 7 jaar in het speciaal onderwijs kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1, uitsluitend worden gegeven door degene die beschikt over een in dat onderdeel b, onder 1, bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, en:
- a.
in het bezit is van een bij ministeriële regeling aangewezen getuigschrift dat specifiek is gericht op de bekwaamheid tot het geven van dat onderwijs, of
- b.
onderwijs volgt ter verkrijging van een dergelijk getuigschrift, in welk geval betrokkene het onderwijs in deze onderwijsactiviteit mag geven gedurende ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren, gerekend vanaf het moment waarop betrokkene het onderwijs ter verkrijging van dit getuigschrift voor de eerste maal volgt.
2a.
Het onderwijs in de onderwijsactiviteiten zintuigelijke oefening en lichamelijke oefening in groepen bestemd voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs wordt, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1, uitsluitend gegeven door degene die in het bezit is van een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van dat onderwijs is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 7.10, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
3.
Onze Minister kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, de bevoegdheid tot het geven van speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.
4.
Onze Minister kan met betrekking tot een vak waarvoor geen lerarenopleiding bestaat en ook anderszins niet aan de hand van enig bewijsstuk kan worden aangetoond dat betrokkene voldoet aan de bekwaamheidseisen, verklaren dat een leraar wordt geacht te voldoen aan de bekwaamheidseisen tot het geven van voortgezet speciaal onderwijs in dat vak.
5.
Bij tijdelijke afwezigheid van een leraar kan ten aanzien van degene die hem vervangt voor ten hoogste twaalf maanden worden afgeweken van de eisen, gesteld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de periode van twaalf maanden is verstreken vanaf de dag dat perioden van vervanging als bedoeld in dit lid elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van twaalf maanden, deze tussenpozen inbegrepen, is overschreden. Indien in een vacature niet terstond kan worden voorzien door de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van een leraar die aan de genoemde eisen voldoet, is het bepaalde in de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Deze termijn van een jaar kan met ten hoogste twee jaren worden verlengd indien het bevoegd gezag en de betrokkene schriftelijk verklaren dat betrokkene verplicht is zich in te spannen binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de eisen gesteld in het eerste lid, onderdeel b. Het bevoegd gezag kan onder de voorwaarden, genoemd in de vorige volzin, een verlenging van nog eens twee jaren geven indien het dat noodzakelijk oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs op de school. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van dit lid.
6.
Onverminderd het vijfde lid kan ten aanzien van ho-studenten die een duale opleiding volgen als bedoeld in artikel 7.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek leidend tot een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°, en aan die opleiding ten minste 180 studiepunten hebben behaald, worden afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk dienstverband van de ho-student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ho-studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de ho-student beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt ten aanzien van die ho-student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken ho-student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.
7.
Dit artikel is niet van toepassing op het geven van onderwijs als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, onderdeel b.
8.
Op het geven van onderwijs in een entreeopleiding die wordt verzorgd op basis van artikel 14a, tweede lid, is het eerste lid, onderdeel b, sub 1° en sub 3°, niet van toepassing. In plaats daarvan is artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, en vijfde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 daarop van overeenkomstige toepassing. Op het geven van onderwijs als bedoeld in de eerste volzin zijn eveneens de voorschriften gegeven bij of krachtens de artikelen 7.11, vijfde lid, 7.18, 7.20, eerste lid, 7.26 tot en met 7.33 en 7.45 tot en met 7.64, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 van overeenkomstige toepassing.
9.
Op de inzet van een leraar voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs is artikel 31a van toepassing.