De huidige stand van rechtspraak is dat verklaringen die een slachtoffer ter terechtzitting aflegt in de hoedanigheid van benadeelde partij of spreekgerechtigde geen getuigenverklaringen betreffen en niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Zie HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359, NJ 2011/558 m.nt. Reijntjes; HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:974, en HR 19 april 2016; ECLI:NL:HR:2016:683. Niet valt in te zien waarom dit niet zou gelden voor de ge(vol)machtigde zoals bedoeld in art. 51c lid 3 Sv dan wel ex art. 334 lid 3 Sv die ter terechtzitting namens het slachtoffer en/of de benadeelde partij het woord voert en niet als getuige is beëdigd.
HR, 10-12-2019, nr. 18/04167
ECLI:NL:HR:2019:1903
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-12-2019
- Zaaknummer
18/04167
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1903, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑12‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1293
ECLI:NL:PHR:2019:1293, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1903
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling door ander meermalen tegen hoofd te slaan, waardoor deze beschadiging aan gehoor en gebit heeft opgelopen, art. 302 Sr. Kon Hof bij beoordeling van bewijs (vaststelling dat aangever nog onder behandeling van tandarts staat) acht slaan op door medewerker van Slachtofferhulp Nederland ttz. in h.b. afgelegde verklaring, terwijl zij niet als getuige is beëdigd? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04167
Datum 10 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 30 maart 2018, nummer 23/003067-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2019.
Conclusie 29‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling door ander meermalen tegen hoofd te slaan, waardoor deze beschadiging aan gehoor en gebit heeft opgelopen, art. 302 Sr. Kon Hof bij beoordeling van bewijs (vaststelling dat aangever nog onder behandeling van tandarts staat) acht slaan op door medewerker van Slachtofferhulp Nederland ttz. in h.b. afgelegde verklaring, terwijl zij niet als getuige is beëdigd? HR: art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04167
Zitting 29 oktober 2019
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 30 maart 2018 de verdachte wegens primair “zware mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals vermeld in het bestreden arrest.
2. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof bij de beoordeling van het bewijs acht heeft geslagen op de door een medewerker van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting afgelegde verklaring terwijl zij niet als getuige was beëdigd.
4. Ten laste van de verdachte is primair bewezenverklaard dat:
“hij op 27 augustus 2014 te Amsterdam aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten: een beschadiging aan het gehoor en het gebit heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] met dat opzet meermalen met kracht tegen het hoofd te slaan.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen 2, 3, 4 en 5.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 27 augustus 2014 naar het huis van [benadeelde] op de [a-straat ] in [plaats] gegaan. Ik heb [benadeelde] geslagen.
3. Een proces-verbaal met nummer PL 1300-2014210486-3 van 27 augustus 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 13-14.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op woensdag 27 augustus 2014, omstreeks 18:20 uur bevonden wij ons in uniform gekleed en met assistentie dienst belast, op de openbare weg de [b-straat] ter hoogte van het [c- straat] . Aldaar kregen wij, verbalisanten, van de chef centrale meldkamer de opdracht om te gaan naar perceel [a-straat 1] te [plaats] alwaar een vechtpartij zou plaatsvinden. Wij arriveerden daar rond 18.23 uur. Wij zagen dat de toegangsdeur van de woning van de 2e verdieping openstond. Wij zagen dat er voor de toegangsdeur en in de hal van de woning meerdere bloed druppels op de vloer lagen. Wij zagen dat op de muur van het trapportaal voor de toegangsdeur van de 2e verdieping bebloede handafdrukken-vegen aanwezig waren.
Bij het betreden van de woning zagen wij dat in de woonkamer een man op de stoel was gezeten. Wij zagen dat deze man een bebloed gelaat had. Wij zagen dat op het witte T- shirt dat deze man droeg meerdere bloedspatten en vlekken aanwezig waren. Het gewonde slachtoffer gaf ons op te zijn genaamd [benadeelde] .
Ik verbalisant [verbalisant 1] , zag dat het slachtoffer een open wond had aan de linker wenkbrauw. Ik zag dat het gelaat op meerdere plaatsen bebloed was. Ik zag dat het slachtoffer in zijn bovenkaak vermoedelijk twee tanden miste.
4. Een geschrift, zijnde een niet ondertekende brief van 17 november 2014 van Dr. G.W. van Deelen, KNO-arts aan dr. M.P. Husmann.
Onlangs zagen wij [benadeelde] op onze polikliniek. Na amnese en KNO-onderzoek stelden wij de volgende:
Diagnose 1: oorsuizen beiderzijds ten gevolge van hoge pieptonen perceptief gehoorverlies.
Ik verwees patiënt naar de tandarts voor verdere diagnostiek en zo nodig behandeling.
5. Een geschrift, zijnde en factuur van [A] van 17 mei 2017.
Zorgverlener Datum Code El. Aantal Omschrijving Bedrag
12812372 11-04-17 R75 11 1 Opnieuw vaststellen 53,79
plakburg
12812372 11-04-17 V50 13 1 Droogleggen van
Elementen door middel 10,76
van een rubberen lapje
12812372 11-04-17 V92 13 1 Tweevlaksvulling 56,48
composiet
12812372 11-04-17 R14 11 1 Toeslag voor extra 26,89
retentie bij het
plaatsen van indirecte
restauraties”
6. De door het hof uit het vonnis waarvan beroep overgenomen bewijsmiddelen luiden als volgt:
“2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2014210486-1 van 28 augustus 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 1 t/m 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde] , zakelijk weergegeven:
Op 27 augustus 2014 omstreeks 18.10 uur werd er bij mijn woning op het adres [a-straat 1] hoog te [plaats] aangebeld. Ik opende de deur en vroeg gelijk via de trap naar beneden wie daar was. Pas na een paar keer roepen, hoorde ik iemand antwoorden “ik”. Ik herkende de stem niet en keek over de leuning van de trap naar beneden en zag [verdachte] . Ik stak mijn hand naar hem uit. Ineens begon hij mij te slaan. Ik voelde en zag dat hij mij een vuistslag in het gezicht gaf. Ik voelde dat deze klap zo hard was dat er een tand uit mijn gebit los kwam. Ook voelde ik dat ik gezichtsverlies aan de linkerzijde van mijn gezicht had. Hierna volgde de klappen elkaar één na de ander op. Hij heeft mij meerdere malen met zijn rechtervuist in mijn gezicht geslagen. Ik zag dat hij dit opzettelijk en met veel kracht deed. Ik voelde heel veel pijn. Ik zag ook dat ik heel erg gewond raakte, door de klappen die [verdachte] mij gaf. Ik zag dat er bloed afkomstig van mijn gezicht, neus én mond tegen de muur aanspatte. Ik denk dat ik ongeveer 10 klappen heb gehad. De klappen waren zo hard. Met de kracht die hij heeft gebruikt, had hij mij wel dood kunnen slaan. Het ging bijna te snel om bang te kunnen zijn, maar nu zit de angst er wel goed in. In het ziekenhuis ben ik voor mijn verwondingen behandeld. Er zit één tand los en er zijn twee tanden uit mijn mond. Ik heb een snee in mijn linker wenkbrauw die is gelijmd. Verder heb ik diverse verwondingen rondom de mond; wondjes en blauwe plekken.
Noot verbalisant: Ik neem zichtbaar letsel waar in het gelaat van aangever en tevens is zichtbaar dat aangever tanden in het bovengebit mist.
3. Een geschrift, zijnde een niet ondertekend SEH-verslag van 27 augustus 2014 van [betrokkene 2] (ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde arts, zakelijk weergegeven:
[benadeelde] , geboren op 10 april 1945 bezocht op 27 augustus 2014 om 19.10 uur de Spoedeisende Hulp.
Conclusie: wondje wenkbrauw, contusie zygoma links, 1 afgebroken tand en 1 loszittende tand, hematomen lippen en contusie neus.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014210486-13 van 26 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 26 mei 2015 heb ik een huisbezoek afgelegd bij [benadeelde] en heb hem gevraagd naar de gevolgen van hetgeen er op 27 augustus 2014 had plaatsgevonden. [benadeelde] verklaarde mij het volgende:
“ Er zijn door de klappen op mijn gezicht drie tanden permanent uit mijn mond. De wortels zijn verwijderd en mijn mond is tijdelijk gevuld met neptanden die bij elkaar worden gehouden met een soort cement. In afwachting van een definitief gebit loop ik al driekwart jaar met een provisorisch opgelapte mond. De neptanden zijn er al meerdere keren uitgevallen en dat is echt heel erg vervelend. Ik kan sinds die tijd alleen maar wit brood en kleine stukjes eten. Al het grove voedsel gaat niet meer. Een ander fysiek probleem is het oorsuizen. Ik heb continu een harde piep in mijn linkeroor. Ik sta ermee op en ga ermee slapen. Ik word er af en toe gek van. Wanneer en of het weg gaat, kunnen de artsen niet zeggen. Het komt volgens de arts door de slag op mijn kaak.”
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2014210486-14 van 1 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 31 augustus 2015 heb ik telefonisch contact opgenomen met [benadeelde] . Hij verklaarde mij dat hij door de mishandeling blijvende oorsuizen (tinnitus) heeft opgelopen. Deze diagnose is in september 2014 gesteld door een KNO arts van het OLVG. Oorsuizen blijkt onbehandelbaar te zijn. [benadeelde] verklaarde er erg veel last van te hebben. Tevens verklaarde hij dat de tandarts naar aanleiding van het opgelopen letsel in juli 2015 bij [benadeelde] een brug met kronen heeft geplaatst.”
7. In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2018 staat, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende vermeld:
“Ter terechtzitting is het slachtoffer, tevens benadeelde partij, [benadeelde] , bijgestaan door twee medewerkers van Slachtofferhulp Nederland, aanwezig.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging en doet dit aan de hand van zijn pleitnotities. Deze pleitnotities worden aan het hof overgelegd en in het dossier gevoegd.
(…)
[betrokkene 1] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland wordt als vertegenwoordiger van de benadeelde partij [benadeelde] in de gelegenheid gesteld de vordering van de benadeelde partij toe te lichten. Zij brengt het volgende naar voren.
Het gebit van het slachtoffer is onherstelbaar beschadigd, om hoeveel tanden het precies gaat doet er niet toe. Het slachtoffer is nog steeds in behandeling bij de tandarts. Er moet een brug geplaatst worden, vandaar ook een rekening van een jaar later. Daarnaast geeft de KNO-arts aan dat geen therapie mogelijk is voor oorsuizen.”
8. Het hof heeft in het bestreden arrest het verweer van de raadsman dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel als volgt verworpen:
“Door de verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer een aantal keren geslagen heeft.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de vuistslagen die de aangever op zijn hoofd kreeg, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben gehad. Het hof heeft daarbij mede acht geslagen op de letselverklaringen in het dossier alsmede de aan het dossier toegevoegde tandartsnota, waaruit blijkt dat het gebit van de aangever beschadigd is geraakt en dat hij in ieder geval één tand kwijt is geraakt. Voorts blijkt uit het (ongedateerde) proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] , met nummer PL 1300-2014210486-13 dat als gevolg van het incident tandwortels zijn verwijderd en dat de aangever sinds het incident slechts zacht en fijn voedsel kan eten. De beschadiging aan zijn gebit is zodanig dat de aangever tot op heden nog onder behandeling staat van een tandarts. Daarnaast heeft de aangever sinds het incident last van oorsuizen. Hiervoor is geen behandeling mogelijk en hiervan zal de aangever blijvende hinder ondervinden. Gezien de aard van dit letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en de duur van het herstel is het hof van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
Het verweer wordt aldus verworpen.”
9. In de toelichting betogen de stellers van het middel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de aangever ‘tot op heden nog onder behandeling staat van een tandarts’. Deze vaststelling heeft het hof kennelijk ontleend aan de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de medewerker van Slachtofferhulp Nederland. Nu zij ter terechtzitting echter niet als getuige is beëdigd, kan haar verklaring niet voor het bewijs worden gebezigd. Gelet hierop heeft het hof het arrest, althans de bewezenverklaring, onvoldoende met redenen omkleed, aldus de stellers van het middel.
10. Bij de bespreking van het middel kan het volgende vooropgesteld worden. De Hoge Raad heeft in 2018 een overzichtsarrest gewezen waarin hij ingaat op de vraag wat onder zwaar lichamelijk letsel moet worden verstaan. Daarin overweegt de Hoge Raad onder meer het volgende:
“2.4. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. (Vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510.) De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618).
De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.
(…)
2.6. (…) Ten aanzien van gebitsschade, zoals afgebroken tanden, verdient opmerking dat, nu gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn. Overigens kan, in relatie tot de hier genoemde alsook andersoortige vormen van letsel, relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen.
2.7. Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie "zwaar lichamelijk letsel"; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89).”
11. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat het letsel in het bijzonder heeft bestaan uit (in ieder geval) één afgebroken tand, een loszittende tand en oorsuizen aan beide kanten. Uit de hiervoor weergegeven overwegingen van de Hoge Raad kan worden opgemaakt dat gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. In beginsel zijn nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen noodzakelijk. Het hof heeft in dat verband overwogen dat als gevolg van het incident tandwortels zijn verwijderd, de aangever sinds het incident slechts vast en fijn voedsel kan eten, dat de beschadiging aan het gebit zodanig is dat de aangever tot op heden nog onder behandeling staat van een tandarts alsmede dat de aangever sinds het incident last heeft op oorsuizen waarvoor geen behandeling mogelijk is en waarvan de aangever blijvende hinder zal ondervinden. Uit de overwegingen van het hof kan dan ook worden afgeleid dat het hof (onder meer) de omstandigheid dat de aangever tot op heden nog onder behandeling staat van een tandarts redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring van het zwaar lichamelijk letsel.
12. Aan de stellers van het middel kan worden toegegeven dat de omstandigheid dat de aangever tot op heden nog onder behandeling van een tandarts staat niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Kennelijk heeft het hof die omstandigheid ontleend aan de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van [betrokkene 1] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland. Deze verklaring had het hof echter buiten de bewijsvoering moeten laten omdat [betrokkene 1] tijdens die zitting niet als getuige is beëdigd, zodat haar verklaring niet kon dienen ter ondersteuning van de bewezenverklaring.1.Daarover klaagt het middel terecht.
13. Het voorgaande behoeft mijns inziens echter niet tot cassatie te leiden. Ik zal dit nader toelichten. Met de vaststelling dat de aangever tot op heden nog onder behandeling van een tandarts staat, heeft het hof ongetwijfeld het oog gehad op de hiervoor onder 10 aangehaalde overweging van de Hoge Raad inhoudend dat een mogelijk gezichtspunt voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, het uitzicht op herstel betreft. Zo kan sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel. Alhoewel uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de aangever tot op het moment van de terechtzitting in hoger beroep nog onder behandeling stond van een tandarts, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen wel worden afgeleid dat de aangever op 11 april 2017, en derhalve bijna drie jaar na het incident, nog een behandeling bij de tandarts heeft moeten ondergaan (bewijsmiddel 5). Daarmee is er zonder meer sprake geweest van een zeer lange periode van herstel. Het geconstateerde gebrek in de bewijsvoering doet dan ook geen wezenlijke afbreuk aan de toereikendheid van de motivering van de bewezenverklaring.2.De optelsom van de verschillende lichamelijke gevolgen van het incident voor de aangever, te weten de noodzaak van verscheidene medische (tandheelkundige) ingrepen, de lange periode van herstel, de fysieke beperkingen die de aangever daarbij heeft ondervonden en daarnaast de (blijvende) gehoorschade, kunnen tot het oordeel leiden dat het lichamelijke letsel als zwaar kan worden aangemerkt.3.De verdachte heeft dan ook onvoldoende belang bij het slagen van zijn klacht.
14. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑10‑2019
HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen, r.o.v. 2.5.1.
Vgl. bijvoorbeeld de conclusie van mijn ambtsgenoot Keulen d.d. 5 februari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:306, voorafgaand aan HR d.d. 26 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:430. In deze zaak achtte Keulen het oordeel van het hof dat het letsel, bestaande uit gebroken en scheve voortanden en letsel aan de schouder, kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad deed de zaak met toepassing van art. 81 lid 1 RO af.