HR, 13-07-2012, nr. 12/01690
ECLI:NL:HR:2012:BW8768
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-07-2012
- Zaaknummer
12/01690
- Conclusie
mr. Wuisman
- LJN
BW8768
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW8768, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑07‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW8768
ECLI:NL:HR:2012:BW8768, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑07‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW8768
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑07‑2012
mr. Wuisman
Partij(en)
Zaaknummer: 12/01690
mr. Wuisman
Parketdatum: 30 mei 2012
CONCLUSIE inzake:
[Verzoeker],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. M.R. Kooi.
- 1.
Voorgeschiedenis
- 1.1.
Bij verzoekschrift van 26 mei 2011 heeft de bewindvoerder van de schuldsaneringsregeling, waartoe verzoeker tot cassatie (hierna: [verzoeker]) bij vonnis van 18 november 2009 was toegelaten, de rechtbank 's-Gravenhage op de voet van artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw verzocht de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Dat verzoek stoelt in het bijzonder op de grond dat [verzoeker] niet aan de informatieplicht voldoet die op grond van de schuldsaneringsregeling op hem rust. Het verzoek is op 1 september 2011 behandeld. Hierbij is naar voren gekomen dat [verzoeker] op 2 maart 2011 in gemeenschap van goederen is gehuwd met [betrokkene 1]. [Verzoeker] heeft het (voornemen tot het) sluiten van het huwelijk niet bij de bewindvoerder gemeld.
- 1.2.
Na eerst nog de behandeling van het verzoek op 8 december 2011 te hebben voortgezet, wijst de rechtbank het verzoek bij vonnis d.d. 22 december 2011 toe. De rechtbank overweegt dat gelet op de strekking van de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar een algemene verplichting rust tot het verschaffen van die inlichtingen, waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [verzoeker] de bewindvoerder niet spontaan informeert en dat hij niet of te laat reageert op informatieverzoeken. [Verzoeker] heeft de bewindvoerder ook niet op de hoogte gesteld van het voorgenomen huwelijk. Door in gemeenschap van goederen te huwen is er bij hem nieuwe schuldenlast ter grootte van € 8.558,20 ontstaan.((1)) De rechtbank constateert dat [verzoeker] zich niet tot het uiterste heeft ingespannen, terwijl niet kan worden gezegd dat hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt valt te maken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het Informatieblad Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) staat vermeld dat de schuldenaar de bewindvoerder zelf de inlichtingen moet geven waarvan hij weet of vermoedt dat deze voor de schuldsanering van belang zijn, zoals bijvoorbeeld belangrijke wijzigingen in de thuis- of financiële situatie. De rechtbank is van oordeel dat het sluiten van een huwelijk een belangrijke wijziging is, die aan de bewindvoerder dient te worden doorgegeven. De rechtbank acht deze tekortkomingen aan voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Naar het oordeel van de rechtbank kan, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet worden gezegd dat het gaat om tekortkomingen die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
- 1.3.
[Verzoeker] komt in appel van het vonnis van de rechtbank met een beroepschrift, dat op 29 december 2011 bij de griffie van het hof 's-Gravenhage is binnengekomen. In het beroepschrift bestrijdt hij de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de volgende gronden: (i) [verzoeker] wist niet, en behoefde ook niet te weten, dat het sluiten van een huwelijk een goede uitvoering van de schuldsaneringsregeling in de weg kan staan, want [verzoeker] is geboren in Marokko, waar het sluiten van een huwelijk niet een algehele gemeenschap van goederen doet ontstaan; (ii) [verzoeker] betwist dat door het huwelijk nieuwe schulden zijn ontstaan, die schulden bestonden voor het huwelijk ook al en (iii) de tekortkomingen zijn niet verwijtbaar, althans moeten vanwege de bijzondere aard buiten beschouwing blijven.
In haar reactie op het ingestelde beroep heeft de bewindvoerder onder meer aangevoerd, dat [verzoeker] op grond van de uitleg van de informatieplicht, die hij tijdens het huisbezoek heeft ondertekend, had moeten begrijpen dat hij de bewindvoerder van zijn huwelijk voortijdig in kennis had moeten stellen en voorts dat [verzoeker] sinds de uitspraak van de rechtbank niet meer aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
- 1.4.
Op 13 maart 2012 vindt de mondelinge behandeling bij het hof plaats. Het hof doet vervolgens uitspraak bij arrest d.d. 20 maart 2012. Het hof beslist tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. Hiertoe neemt het hof onder meer het volgende in aanmerking:
- -
Rov. 6.1: De informatieplicht van de schuldenaar is een van de kernverplichtingen in de schuldsaneringsregeling. Op de schuldenaar rust de verplichting - op grond van artikel 327 in verbinding met artikel 105 Fw - om alle inlichtingen te verschaffen die door de bewindvoerder worden gevraagd. Daarbij kan, indien de schuldenaar dat in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen en de door de bewindvoerder aan hem verstrekte aanwijzingen wist of behoorde te weten, van hem worden verwacht dat hij ook inlichtingen verschaft waarom niet uitdrukkelijk is gevraagd. Onweersproken is dat de bewindvoeder [verzoeker] reeds bij het huisbezoek heeft gewezen op deze verplichting. In de uitleg op de regeling, die door [verzoeker] tijdens het huisbezoek is ondertekend, staat het volgende vermeld over de informatieplicht: "Alle wijzigingen in uw persoonlijke en financiële omstandigheden dient u ongevraagd direct door te geven aan uw bewindvoerder (b.v. ander werk, verhuizing, geboorte, overlijden)".
- -
Rov. 6.2: Uit de verslagen en correspondentie van de bewindvoerder komt het beeld naar voren dat [verzoeker] tijdens de gehele duur van de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn persoonlijke situatie. Gevraagde informatie over zijn inkomsten (en die van zijn partner) en werk werden niet of niet tijdig aan de bewindvoerder verstrekt. Eerst tijdens de zitting bij de rechtbank op 1 september 2011 is een deel van die ontbrekende informatie alsnog verstrekt, kennelijk echter zonder sollicitatiebewijzen over de perioden november 2009 t/m augustus 2010 en van maart t/m mei 2011. Voorts is het verwijt van de bewindvoerder dat [verzoeker] sinds de uitspraak van de rechtbank niet meer aan zijn verplichtingen heeft voldaan niet door [verzoeker] weersproken.
- -
Rov. 6.3 en 6.4: Vaststaat dat [verzoeker] de bewindvoerder eerst in september 2011 heeft ingelicht over zijn huwelijk in maart van dat jaar. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [verzoeker] de bewindvoerder vooraf had moeten inlichten over zijn voorgenomen huwelijk. Gelet op de door de bewindvoerder gegeven uitleg van de informatieplicht had [verzoeker] moeten begrijpen dat een huwelijk - net als een geboorte of een overlijden - een wijziging in zijn persoonlijke omstandigheden vormt die hij direct had moeten melden. Het argument dat hij vanwege zijn Marokkaanse afkomst niet wist dat een huwelijk in gemeenschap van goederen ook financiële gevolgen kan hebben kan hem niet baten. Als gevolg van het niet of niet tijdig verstrekken van inlichtingen was de bewindvoerder niet op de hoogte van het voorgenomen huwelijk en heeft zij [verzoeker] niet op het in Nederland van rechtswege geldende huwelijksgoederenregime kunnen wijzen. Het resultaat, dat door het huwelijk met [betrokkene 1] haar schulden in de gemeenschap van goederen (het hof stelt vast dat het beroepschrift tot uitgangspunt neemt dat daarvan sprake is) zijn gevallen en de daaruit voor [verzoeker] voortvloeiende draagplicht, komt dan ook voor rekening van [verzoeker]. Daarnaast heeft de bewindvoerder niet kunnen berekenen hoe hoog de achterstand van de boedel is.
- -
rov. 6.5: op grond van het voorgaande is het hof van oordeel, dat [verzoeker] een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft gefrustreerd en hij ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Die tekortkomingen zijn ook toerekenbaar, gelet op wat eerder omtrent de informatieverplichting is opgemerkt. Bovendien heeft de bewindvoerder [verzoeker] in haar verslagen bij herhaling gewezen op zijn verplichtingen en de nog ontbrekende informatie. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen, dat de tekortkomingen vanwege de geringe betekenis of bijzondere aard daarvan buiten beschouwing moeten blijven.
- 1.5.
Met een op 28 maart 2012 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen verzoekschrift is [verzoeker] van het arrest van het hof in cassatie gekomen. Gelet op artikel 351 lid 5 Fw is het cassatieberoep daarmee tijdig ingesteld. In het verzoekschrift zijn drie cassatiemiddelen opgenomen.
- 2.
Bespreking van de cassatiemiddelen
Inleidende opmerking
- 2.1.
De uitgesproken voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van een 'schone lei' aan [verzoeker] stoelt op artikel 350 lid 3, aanhef en sub c Fw, waar onder meer is bepaald dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder kan beëindigen, indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet 'naar behoren' nakomt. Tot die verplichtingen behoort de verplichting om inlichtingen te verschaffen. Daarbij valt te denken niet alleen aan inlichtingen waarnaar de schuldenaar nadrukkelijk wordt gevraagd, maar ook aan inlichtingen waarom de schuldenaar niet uitdrukkelijk is gevraagd maar waarvan hij, al dan niet vanwege de aard van de hem gestelde vragen en de hem door de bewindvoerder of rechter-commissaris verstrekte aanwijzingen, weet of behoort te weten dat zij dienen te worden verstrekt in het belang van een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.((2)) Om de schuldsaneringsregeling vanwege het niet-nakomen van de verplichting om inlichtingen te verstrekken te kunnen beëindigen is vereist dat de schuldenaar van het niet-nakomen van die verplichting een verwijt is te maken.((3))
- 2.2.
Uit bovenstaande samenvatting van de overwegingen van het hof blijkt dat het hof tot de bevinding is gekomen zowel dat [verzoeker] tijdens de gehele duur van de schuldsaneringsregeling, waaronder ook de tijd na het vonnis van de rechtbank, doorlopend de bewindvoerder onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn persoonlijke en financiële omstandigheden als dat hij de bewindvoerder pas in september 2011 van zijn huwelijk in maart van dat jaar in kennis heeft gesteld. Dit doorlopend tekortschieten, waarvan het pas in september melden van het eerder plaatsgevonden hebbende huwelijk een onderdeel uitmaakt, vormt in zijn geheel de grondslag voor de beslissing tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Van dat gehele tekortschieten is naar het oordeel van het hof [verzoeker] een verwijt te maken. Dit laatste brengt het hof tot uiting in rov. 6.5 door daar te concluderen dat [verzoeker] een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft gefrustreerd en ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. In dat verband verwijst het hof naar de vaststelling in rov. 6.1, dat de bewindvoerder [verzoeker] bij het huisbezoek heeft gewezen op de verplichting om ook inlichtingen te verstrekken, waarnaar niet nadrukkelijk is gevraagd maar waarvan de schuldenaar vanwege vragen of aanwijzingen van de bewindvoerder weet of behoort te weten dat zij verstrekt behoren te worden. Dat blijkt ook uit een informatieblad dat door [verzoeker] tijdens het huisbezoek is ondertekend en waarin staat vermeld: "Alle wijzigingen in uw persoonlijke en financiële omstandigheden dient u ongevraagd direct door te geven aan uw bewindvoerder ( b.v. ander werk, verhuizing, geboorte, overlijden)".
De cassatiemiddelen I en II
- 2.3.
De cassatiemiddelen I en II laten zich gezamenlijk behandelen. Aan cassatiemiddel II komt naast cassatiemiddel I niet werkelijk zelfstandige betekenis toe.
- 2.4.
Met de cassatiemiddelen I en II wordt opgekomen tegen het oordeel van het hof dat, kort gezegd, [verzoeker] verwijtbaar is tekortgeschoten in zijn verplichting tot het verstrekken van inlichtingen door pas in september 2011 melding te maken van het huwelijk in maart van dat jaar, want hij had moeten begrijpen dat een huwelijk - net als een geboorte of overlijden - een wijziging in zijn persoonlijke omstandigheden vormde.
- 2.5.
Voor zover erover geklaagd wordt dat het oordeel van het hof rechtens onjuist is, slagen de twee middelen niet. Niet wordt aangegeven in welk opzicht het hof bij het vormen van zijn oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, ook niet voor wat betreft de omvang van de voor een saniet uit een schuldsaneringsregeling voortvloeiende plicht tot het verstrekken van inlichtingen aan de bewindvoerder. In ieder geval wordt niet bestreden - en dat gebeurt overigens terecht niet - het oordeel van het hof in rov. 6.1 dat de schuldenaar ook inlichtingen dient te verschaffen waarom niet is gevraagd maar waarvan hij in verband met hem gestelde vragen en door de bewindvoerder verstrekte aanwijzingen wist of behoorde te weten dat zij verstrekt behoorden te worden.
- 2.6.
Voor zover er over wordt geklaagd dat het oordeel van het hof zonder nadere toelichting, welke echter ontbreekt, onbegrijpelijk is, treffen de twee middelen evenmin doel. Er wordt op gewezen dat in de vorige instanties is aangevoerd dat bij [verzoeker], mede omdat hij opgegroeid is in een deel van de wereld waar het ontstaan van een huwelijksgoederengemeenschap niet standaard is, iedere kennis ontbrak van het huwelijksvermogensrecht en daarmee van de gevolgen van zijn huwelijk voor zijn vermogensrechtelijke situatie. Het hof had op deze bijzondere aard van de tekortkoming moeten ingaan.
- 2.7.
Dit laatste heeft het hof ook gedaan. In rov. 6.3 concludeert het hof dat het argument dat hij vanwege zijn Marokkaanse afkomst niet wist dat een huwelijk in gemeenschap van goederen financiële gevolgen kan hebben, hem niet kan baten. [verzoeker] had, aldus het hof, moeten begrijpen dat een huwelijk - net als een geboorte of overlijden - een wijziging in zijn persoonlijke omstandigheden vormt die hij direct aan de bewindvoerder had moeten melden. Door het voornemen van het huwelijk niet aan de bewindvoerder te melden heeft laatst-genoemde hem niet kunnen wijzen op het in Nederland van rechtswege geldend huwelijksgoederenregime.
Mede gelet op wat het hof in rov. 6.1 - onbestreden - vaststelt omtrent de door de bewindvoerder aan [verzoeker] gegeven aanwijzingen over het verstekken van inlichtingen, waarom niet expliciet is gevraagd, en op het algemeen bekende feit dat aan een huwelijk financiële gevolgen verbonden kunnen zijn, is het verder niet onbegrijpelijk dat het hof evenals de rechtbank van oordeel is dat [verzoeker] ten minste had behoren te weten dat hij de bewindvoerder van het voornemen om te huwen op de hoogte had moeten brengen. Zoals hierboven al meer opgemerkt, vormt een 'behoren weten' rechtens reeds een voldoende grondslag voor het aanvaarden van een plicht tot het verstrekken van inlichtingen.
Cassatiemiddel III
- 2.8.
In cassatiemiddel III wordt als onbegrijpelijk en onjuist bestreden het oordeel van het hof in rov. 6.5 dat [verzoeker] een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft gefrustreerd en dat hij ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daarvan is, zo wordt gesteld, geen sprake geweest. In de toelichting op dit middel wordt ter onderbouwing van deze klacht gewezen op rov. 6.2, met name op de vaststelling daarin van het hof dat [verzoeker] gevraagde informatie over inkomsten van hem en zijn partner en over werk niet of niet tijdig aan de bewindvoerder verstrekte. Opgemerkt wordt dat blijkens het vonnis van de rechtbank deze tekortkomingen niet dusdanig ernstig waren dat de rechtbank daaraan het gevolg van beëindiging van de schuldsaneringsregeling wenste te verbinden. Integendeel, zo wordt aangevoerd, de bewindvoerder heeft gemeld (zie het vonnis van de rechtbank, eerste pagina, voorlaatste alinea) dat [verzoeker] aan zijn informatie- en sollicitatieplicht voldoet. De enige verplichting waarin [verzoeker] dan nog kan zijn tekortgeschoten, is de verplichting inzake het verstrekken van inlichtingen over het door hem met [betrokkene 1] gesloten huwelijk. De rechtbank heeft ook niet geoordeeld dat [verzoeker] ernstig in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling is tekortgeschoten.
- 2.9.
Bij voormelde klacht worden meer punten uit het oog verloren.
In cassatie gaat het niet om hoe de rechtbank het beëindigingsverzoek van de bewindvoerder heeft beoordeeld. In cassatie vormt de beoordeling van het hof van dat verzoek het uitgangspunt.
Het feit dat [verzoeker] in september 2011 alsnog enige informatie over inkomsten en solliciteren/werk heeft verstrekt, staat niet in de weg aan de constatering van het hof in rov. 6.2 dat [verzoeker] gevraagde informatie over inkomsten van hem en zijn partner en over werk niet of niet tijdig aan de bewindvoerder verstrekte. Voordien had hij dat niet, althans niet tijdig en genoegzaam, gedaan((4)), maar ook niet na de uitspraak van de rechtbank. Er is niet van een goede rechtvaardiging voor dat gedrag gebleken.
Het oordeel van het hof dat [verzoeker] een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft gefrustreerd, heeft betrekking op het geheel van het door het hof vastgestelde tekortschieten van [verzoeker] inzake het verstrekken van inlichtingen aan de bewindvoerder. Daaronder valt mede dat [verzoeker] de bewindvoerder niet tijdig van het voorgenomen huwelijk met [betrokkene 1] in kennis gesteld, hoewel hij dat wel had behoren te doen. Aangenomen dat de cassatiemiddelen I en II inderdaad geen doel treffen, mag van dit laatste worden uitgegaan. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof aan het geheel van het tekortschietende gedrag van Barden de kwalificatie van frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling verbindt.
- 2.10.
Kortom, ook cassatiemiddel III is gedoemd te falen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. De processtukken bevatten geen informatie omtrent deze nieuwe schuldenlast. Met name is niet duidelijk wanneer en waarvoor de schulden zijn aangegaan en of zij normaal en tijdig worden afgelost en, zo ja, door wie.
2. HR15 februari 2002, LJN AD8144, NJ 2002, 259, m.nt. B. Wessels, rov. 3.2.1 en 3.2.2.
3. HR 12 juni 2009, LJN BI0455, NJ 2010, 728, WSNP Periodiek 2010, nr. 1, blz. 16 e.v., m.nt. B. Engberts, rov. 3.2.2.
4. Op dat tekortschieten was het verzoek van de bewindvoerder om de schuldsaneringsregeling te beëindigen ook gebaseerd.
Uitspraak 13‑07‑2012
Partij(en)
13 juli 2012
Eerste Kamer
12/01690
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.R. Kooi.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 09/676 R van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2011,
- b.
het arrest in de zaak 200.099.524/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 maart 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 13 juli 2012.