Hof Leeuwarden, 11-01-2002, nr. 99/0159
ECLI:NL:GHLEE:2002:AD8144
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
11-01-2002
- Zaaknummer
99/0159
- LJN
AD8144
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2002:AD8144, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 11‑01‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2002/16.12 met annotatie van Redactie
Uitspraak 11‑01‑2002
Inhoudsindicatie
-
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 159/99 11 januari 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z op de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de Belastingdienst te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994 op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 door de inspecteur aangeslagen naar een belastbaar bedrag van f 9.427,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende is de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 4 februari 1999 deels tegemoetgekomen aan belanghebbende.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, het welk op 15 maart 1999 is ingekomen en werd aangevuld bij schrijven (met bijlagen) van 17 september 1999.
Nadat de inspecteur zijn vertoogschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 10 oktober 2000, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur.
Ter voormelde zitting hebben de gemachtigde en de inspecteur beiden een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, danwel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is de heer A, geboren 11 april 1941, die op 1 april 1991 bij belanghebbende in dienstbetrekking is getreden.
Het salaris van de directeur voor 1993 heeft exclusief overhevelingstoeslag bedragen f 129.600,-, terwijl hij over dat jaar mede een beloning ad f 50.000,- heeft genoten in de vorm van een zogenaamde reserve uitgesteld salaris. Tussen belanghebbende en haar directeur is een schriftelijke aanvullende arbeidsovereenkomst gesloten, welke niet is gedagtekend, maar de bepaling bevat dat die overeenkomst van kracht is met ingang van 1 januari 1993 en bij welke overeenkomst aan de directeur een pensioenregeling werd toegezegd, bestaande uit een ouderdomspensioen ingaande op 60-jarige leeftijd, een weduwenpensioen en een tijdelijk overbruggingspensioen.
Ter zake van voormelde pensioenregeling heeft belanghebbende bij het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het onderwerpelijke jaar ten laste van haar resultaat gebracht een bedrag ad f 40.418,-.
Bij het opleggen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur voren- bedoelde last niet aanvaard en het aangegeven belastbare bedrag ad negatief
f 47.975,- verhoogd met voormeld bedrag van f 40.418,- en enige thans niet in geschil zijnde correcties en vastgesteld op f 9.427,-.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd doch op andere gronden het belastbaar bedrag vastgesteld op negatief f. 7.557,--.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of per 31 december van het onderwerpelijke jaar sprake is van een pensioensverplichting van belanghebbende jegens haar directeur, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de inspecteur ontkennend wordt beantwoord, zomede voor het geval van het aanwezig zijn van een zodanige verplichting de hoe- grootheid daarvan.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Door belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
Uit de brief van haar accountant aan haar van 31 december 1992, de getekende pensioenbrief die van kracht is per 1 januari 1993 en een copie van de pensioenberekening blijkt, dat in 1993 de pensioenverplichting is aangegaan.
Zulks blijkt mede impliciet uit de goedkeuring door de algemene vergadering van aandeelhouders, die haar jaarrekening schriftelijk heeft goedgekeurd. Voor wat betreft de berekening van de pensioenverplichting stelt zij zich niet langer op het standpunt, dat daarbij rekening gehouden moet worden met de reserve uitgesteld salaris, maar uitgegaan kan worden van een salaris van f 129.600,-, hetgeen leidt tot een verplichting ten laste van het onderwerpelijke jaar van f 51.526,-.
Zij concludeert tot een vermindering van het belastbaar bedrag met
f 51.526,-, zomede tot een veroordeling van de inspecteur in de kosten van de procedure.
5. Het standpunt van inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover - voorzover te dezen van belang, kort samengevat - aangevoerd in het vertoogschrift en mondeling ter zitting:
Nu het een nihil-aanslag betreft concludeer ik tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Nu de onderwerpelijke aanslag inmiddels -naar vaststaat- is verminderd tot
nihil kan het door belanghebbende bepleite standpunt niet leiden tot een
verlaging van de aanslag, zodat het beroep ongegrond is.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten
als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak
belastingzaken.
7. De beslissing:
Het hof:
Bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Gedaan op 11 januari 2002 door prof. mr. Aardema, vice-president, mr.
Fransen, raadsheer en prof. dr. Dijstelbloem, in tegenwoordigheid van de
griffier de heer Haarsma en ondertekend door voornoemde vice-president en
door voornoemde griffier.
Op 16 januari 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.