Rb. Arnhem, 17-03-2010, nr. HARK10-2
ECLI:NL:RBARN:2010:BL8309
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
17-03-2010
- Zaaknummer
HARK10-2
- LJN
BL8309
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BL8309, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 17‑03‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2010:BN4014, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
JRV 2010, 426
JIN 2010/294
Uitspraak 17‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Verzet tegen rekening en verantwoording na vereffening. Verzoeker niet-ontvankelijk. Wetsartikel: art. 2:23 lid 5 BW.
beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 194826 / HA RK 10-2
Beschikking van 17 maart 2010
op het verzet ex artikel 2:23b lid 5 BW tegen de rekening en verantwoording en het plan van verdeling met betrekking tot de naamloze vennootschap BAAN COMPANY N.V. in liquidatie, eertijds gevestigd te Barneveld,
door
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P. Garretsen.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift houdende verzet
- de mondelinge behandeling.gehouden op 9 maart 2010. Verschenen zijn verzoeker in persoon, mr. M.W. Josephus Jitta, advocaat te Amsterdam, namens Baan Company N.V. in liquidatie (hierna verder Baan), en mr. J. van der Beek, advocaat te Amsterdam, namens ING AM Insurance Companies B.V. (hierna verder ING) als belanghebbende.
2. De ontvankelijkheid
2.1. Het verzoekschrift is gedateerd op 29 december 2009 en ingekomen bij deze rechtbank op 30 december 2009. In het dossier bevindt zich ook een fax exemplaar van het verzoekschrift doch daaruit blijkt niet dat dit via de fax bij de rechtbank is binnen gekomen en zo ja wanneer. Namens Baan is ter zitting meegedeeld dat de onderhavige rekening en verantwoording en het plan van verdeling op 26 oktober 2009 heeft neergelegd bij de Kamer van Koophandel Oost Nederland en dat de terinzagelegging is aangekondigd in het Dagblad Trouw van 24 oktober 2009 doch dat die terinzagelegging nogmaals is gepubliceerd op 11 november 2009 omdat verzuimd was mede te delen tot wanneer die stukken ter inzage lagen, zoals vereist in artikel 2:23b lid 4 BW.
2.2. Gelet op het feit dat de publicatie tot bekendmaking van de ter inzage legging van de onderhavige rekening en verantwoording en het plan van verdeling pas op 11 november 2009 is geschied met inachtneming van alle daaraan in artikel 2:23b lid 4 BW gestelde eisen
is de rechtbank van oordeel dat van die datum moet worden uitgegaan als begindatum waarop de in artikel 2:23b lid 5 BW genoemde termijn voor verzet van twee maanden is gaan lopen. Nu verzoeker het verzet in ieder geval op 30 december 2009 heeft ingediend bij deze rechtbank is hij ontvankelijk in zijn verzet. Het feit dat verzoeker heeft aangegeven dat de concept-uitdelingslijst op 31 oktober 2009 bekend is gemaakt doet daaraan niet af.
3. De beoordeling
3.1. Verzoeker was aandeelhouder van Baan. Namens hem en enkele honderden anderen is op 8 mei 2001 een dagvaarding uitgebracht ten laste van Baan en haar bestuurders wegens gesteld onrechtmatig handelen. De beleggingsschade van verzoeker was begroot op f. 136.079,62, rente en kosten pro memorie. Bij eindvonnis van 23 november 2005 heeft deze rechtbank de vorderingen van die groep afgewezen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Arnhem bij eindarrest van 16 oktober 2007 het eindvonnis van de rechtbank Arnhem bekrachtigd. Tegen dit arrest is geen beroep in cassatie ingesteld. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat zijn schade, zoals hij die in de voornoemde procedures had gevorderd, betrekking had op de periode tot 6 november 1999. De beleggingsschade waar hij thans nog aanspraak op wenst te maken ten laste van de boedel van Baan heeft betrekking op de periode gelegen tussen 6 november 1999 en 31 mei 2000. In november 2006 heeft zijn toenmalige advocaat in de procedure in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem alle stukken overgelegd, ook die waaruit de vordering van verzoeker blijkt tot 31 mei 2000, en die aan alle betrokken partijen toegezonden. Hij heeft daarvoor geen afzonderlijke vordering ingesteld.
3.2. Baan en ING stellen zich op het standpunt dat het verzet niet kan slagen,
3.3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij als (voormalig) aandeelhouder van Baan een vordering uit onrechtmatige daad heeft en dientengevolge schuldeiser is in de zin van art. 2:23b lid 5 BW. Naar het oordeel van de rechtbank kan hij echter niet als schuldeiser jegens Baan worden aangemerkt. De vordering van verzoeker op grond van beleggingsschade wegens onrechtmatig handelen tegen Baan, voor zover betrekking hebbend op de periode tot 6 november 1999, is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep afgewezen terwijl geen beroep in cassatie is ingesteld. Daarmee is die vordering komen te vervallen. De vordering die verzoeker stelt thans nog te hebben op Baan op dezelfde grond als in de eerdere procedures alleen dan over de periode van 6 november 1999 tot 31 mei 2000 is niet door verzoeker ingesteld. Ingevolge artikel 3:310 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade na verloop van 5 jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De rechtbank gaat er op grond van hetgeen verzoeker ter zitting heeft verklaard vanuit dat hij daar op 31 mei 2000 mee bekend was. Dit betekent dat de termijn waarbinnen verzoeker zijn vorenbedoelde vordering had moeten instellen inmiddels ruimschoots is verstreken. De stelling van verzoeker dat de verjaring van zijn vordering is gestuit door het overleggen van stukken in november 2006 in de eerder gevoerde procedure dient te worden gepasseerd. Een dergelijke actie kan niet worden aangemerkt als een stuitingshandeling met betrekking tot een andere vordering. Zoals verzoeker zelf ook heeft verklaard ging de destijds lopende procedure over een vordering die betrekking had op een andere periode.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat verzoeker niet kan worden aangemerkt als schuldeiser jegens Baan omdat de enige rechtsvordering welke hij stelt te hebben op Baan is verjaard. Verzoeker zal dan ook in zijn verzoekschrift tot verzet niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De beslissing
De rechtbank
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzet .
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010.