Rb. Arnhem, 17-11-2004, nr. 94487/HAZA02-1933
ECLI:NL:RBARN:2004:AR8795
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
17-11-2004
- Zaaknummer
94487/HAZA02-1933
- LJN
AR8795
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2004:AR8795, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 17‑11‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑11‑2004
Inhoudsindicatie
Schadevergoeding? Het gaat in de onderhavige zaak in het bijzonder om de vraag hoe groot de kans is dat zich als gevolg van het ontsteken van één Bühnenblitz een ongeval - het oplopen van letsel door een ander, te weten gehoorschade - zou voordoen (rov. 7 tussenvonnis van 14 januari 2004). Voorts is geoordeeld dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door Skylight, uit de hoofdregel van art. 150 Rv volgt dat op eiser de last rust de door hem gestelde normschending door Skylight te bewijzen, volgens eiser daaruit bestaande dat een Bühnenblitz, in de omstandigheden waaronder deze op 19 november 1997 werd ontstoken, een zodanige hoeveelheid geluid voortbrengt dat gehoorschade daarvan het gevolg kan zijn (rov. 8 tussenvonnis). In aanmerking genomen dat dit bewijs nog niet volgt uit het overgelegde krantenartikel noch uit de schriftelijke verklaringen en evenmin uit de medische stukken is geoordeeld dat voorlichting door een deskundige in de rede ligt (rov. 9 en 10). De rechtbank neemt conclusies van de deskundige - waarvan de juistheid door partijen niet is bestreden - over en komt op grond daarvan tot de conclusie dat de kans dat het ontsteken van één Bühnenblitz van het onder 1.3 in het tussenvonnis genoemde type in de gegeven omstandigheden tot gehoorschade kan leiden, zo goed als uitgesloten moet worden geacht. Een en ander voert tot de slotsom dat de vordering van de eiser dient te worden afgewezen.
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 94487 / HA ZA 02-1933
Datum vonnis: 17 november 2004
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 15 november 2002,
procureur mr. J.G.F. Smallenbroek,
advocaat mr. E.W. van der Graaf te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SKYLIGHT VUURWERK EVENEMENTEN EN SPECIAL EFFECTS BV,
gevestigd te Houten,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. P.S.T. Awater te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 14 januari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een deskundigenbericht uitgebracht. Het rapport daarvan bevindt zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een conclusie na deskundigenbericht van de zijde van [eiser] met 2 producties;
* een antwoordconclusie na deskundigenbericht van de zijde van Skylight.
Vervolgens is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 14 januari 2004. In dat vonnis is - zakelijk samengevat- onder meer geoordeeld dat de vraag of Skylight zich op 19 november 1997 naar maatstaven van zorgvuldigheid van het ontsteken van de Bühnenblitz had moeten onthouden dient te worden beantwoord aan de hand van de door de Hoge Raad sinds zijn arrest van 5 november 1965 (NJ 1966, 136) ontwikkelde criteria. Het gaat dan in de onderhavige zaak in het bijzonder om de vraag hoe groot de kans is dat zich als gevolg van het ontsteken van één Bühnenblitz een ongeval - het oplopen van letsel door een ander, te weten gehoorschade - zou voordoen (rov. 7 tussenvonnis van 14 januari 2004). Voorts is geoordeeld dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door Skylight, uit de hoofdregel van art. 150 Rv volgt dat op [eiser] de last rust de door hem gestelde normschending door Skylight te bewijzen, volgens [eiser] daaruit bestaande dat een Bühnenblitz, in de omstandigheden waaronder deze op 19 november 1997 werd ontstoken, een zodanige hoeveelheid geluid voortbrengt dat gehoorschade daarvan het gevolg kan zijn (rov. 8 tussenvonnis). In aanmerking genomen dat dit bewijs nog niet volgt uit het overgelegde krantenartikel noch uit de schriftelijke verklaringen en evenmin uit de medische stukken is geoordeeld dat voorlichting door een deskundige in de rede ligt (rov. 9 en 10). In overleg met partijen is vervolgens de heer [betrokkene 1] van TNO tot deskundige benoemd teneinde de in het dictum geformuleerde vragen te beantwoorden. Voor de eerste twee vragen heeft de rechtbank aanknoping gezocht bij de door Skylight bij brief van 4 juni 2004 aan de rechtbank voorgestelde vragen en voor de derde vraag is aanknoping gezocht bij het voorstel van [eiser] in zijn akte van 27 augustus 2003 onder 8.
2. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op het concept-rapport van 11 juni 2004 heeft de deskundige zijn definitieve rapport, gedateerd 27 juli 2004, aan partijen en aan de rechtbank gezonden. Het rapport van de deskundige voldoet aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid en consistentie zodat de rechtbank dit rapport tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van de vraag hoe groot de kans is dat als gevolg van de ontsteking van een Bühnenblitz gehoorschade kan ontstaan. De deskundige heeft op 22 april 2004 vijf knallen van de in het tussenvonnis onder 1.3 genoemde type Bühnenblitz (Art. Nr. 1810, BAM-PTI-0706, klasse T1) bemeten, en op 17 mei 2004 werden in aanwezigheid van partijen en hun advocaten nog eens dertien Bühnenblitze van het genoemde type tot ontsteking gebracht. Omdat de onder 1.1 in het tussenvonnis genoemde evenementenhal niet langer bestaat heeft de deskundige de knallen bemeten in een zogenoemde vrijeveldsituatie op de wijze als onder 2 in zijn rapport vermeld.
3. De duur van de knallen (vraag 2) varieerde volgens de deskundige tussen de 0.5 en 1 ms. De deskundige heeft aangegeven dat relevant is het kritisch niveau van één enkele knal te onderzoeken dat met het oog op mogelijke gehoorschade niet overschreden mag worden. Dat kritisch niveau wordt door hem uitgedrukt in het 'A-gewogen geluid expositieniveau' (ASEL). Voor knallen van lichte vuurwapens - waarmee de knallen van de Bühnenblitz zich volgens de deskundige goed laten vergelijken - bedraagt dit kritische niveau 116 dB en zolang dat niveau niet wordt overschreden is voor 95% van de populatie een tijdelijke drempelverschuiving niet hoger dan 25 dB en kan men er volgens de deskundige vanuit gaan dat de gehoordrempel zich binnen 24 uur volledig herstelt. De rechtbank begrijpt dat de deskundige dit niveau van 116 dB als niet te overschrijden maat hanteert bij zijn onderzoek naar het geluidniveau van de Bühnenblitz. Gemiddeld over alle 18 bemeten knallen is het geluidniveau van de Bühnenblitz op een afstand van 1 meter gelijk aan 95,4 dB, zo heeft het onderzoek van de deskundige uitgewezen. De 9 hardste knallen bleken op die afstand een waarde tussen 97.5 en 102.5 dB te hebben en een gemiddelde van 100,3 dB.
4. Bij een afstand van circa 6 meter - de afstand waarop [eiser] zich op 19 november 1997 tot de Bühnenblitz bevond - en uitgaande van het gemiddelde niveau van de 9 hardste knallen zou het geluidniveau in een vrijeveldsituatie volgens de deskundige 84.4 dB hebben bedragen. [eiser] bevond zich op 19 november 1997 echter in een hal. Daarom heeft de deskundige (onder 5 van zijn rapport) de bijdrage van de reflecties van de galmstraal op het geluidniveau schattenderwijs moeten bepalen. Op basis van de door hem berekende galmstraal en een geschatte nagalmtijd van 1.5 s bedraagt het totale geluidniveau op een afstand van 6 meter 90.2 dB, bij een (langere) nagalmtijd van 2.5 s 91.9 dB en bij een (kortere) nagalmtijd van 0.5 s 87.5 dB (vraag 1).
5. Een en ander leidt volgens de deskundige tot de volgende conclusies. Bij de geschatte nagalmtijd van 1.5 s is het geluidniveau van een selectie van de gemeten knallen op een afstand van 6 meter 26 dB lager dan het als maatstaf te hanteren kritische niveau van 116 dB dat bij 95% van de populatie nog net niet tot een permanente verhoging van de gehoordrempel leidt. Bij een kortere nagalmtijd van 0.5 s is het geluidniveau op een afstand van 6 meter 29 dB lager en bij een langere nagalmtijd van 2.5 s blijft dat geluidniveau volgens de deskundige nog altijd 24 dB onder de kritische waarde van 116 dB. In deze laatstgenoemde situatie - door de deskundige aangeduid als een 'worst case' situatie - zou de kritische waarde in zijn visie pas worden bereikt indien niet één maar 250 exemplaren van de Bühnenblitz tegelijkertijd tot ontploffing zouden worden gebracht. Eerst bij een geringe overschrijding van die kritische waarde bestaat volgens de deskundige de kans van 5% dat men een bepaald gehoorverlies oploopt. Omdat zelfs deze 'worst-case' situatie ver onder de kritische norm (van 116 dB) blijft kan volgens de deskundige de knal van het onderzochte type Bühnenblitz niet als gevaarlijk worden beschouwd (vraag 3).
6. De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundige - waarvan de juistheid door partijen niet is bestreden - over en komt op grond daarvan tot de conclusie dat de kans dat het ontsteken van één Bühnenblitz van het onder 1.3 in het tussenvonnis genoemde type in de gegeven omstandigheden tot gehoorschade kan leiden, zo goed als uitgesloten moet worden geacht. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat Skylight zich op 19 november 1997 jegens [eiser] naar maatstaven van zorgvuldigheid van het ontsteken van de Bühnenblitz had behoren te onthouden, zodat van onrechtmatig handelen geen sprake is.
7. [eiser] voert in zijn laatste processtuk nog aan dat hij er van uit gaat dat Skylight op 19 november 1997 ander, zwaarder, gevaarlijker vuurwerk heeft ontstoken dan het vuurwerk dat op 17 mei 2004 in zijn bijzijn door de deskundige is getest, mede gezien het bij dagvaarding aangedragen bewijs omtrent de hoeveelheid lawaai van de knal en zijn gehoorschade als gevolg daarvan. Volgens [eiser] wil Skylight dat andere, zwaardere en meer gevaarlijke voorwerk klaarblijkelijk verbergen om aldus aansprakelijkheid te ontgaan.
8. Skylight heeft bij antwoord (onder 4) tot haar verweer gesteld op 19 november 1997 een Bühnenblitz te hebben ontstoken van het type als genoemd in de door haar overgelegde gebruiksaanwijzing, te weten Art. Nr. 1810 BAM-PT-0706 Klasse T1. Bij gebreke van enige betwisting daarvan van de zijde van [eiser] heeft de rechtbank dat feit onder 1.3 in het tussenvonnis als vaststaand aangemerkt. Het onder 7 genoemde betoog van [eiser] kan reeds hierom niet slagen omdat ook in dit stadium van de procedure door hem geen feiten en omstandigheden zijn aangedragen waaruit - indien bewezen - kan volgen dat Skylight inderdaad op 19 november 1997 ander, zwaarder en gevaarlijker vuurwerk heeft ontstoken dan de door de deskundige geteste Bühnenblitz van het genoemde type. In zoverre heeft [eiser] niet voldaan aan de op hem ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv rustende stelplicht.
9. De juistheid van het betoog van [eiser] vindt geen steun in de bij dagvaarding overgelegde schriftelijke (getuigen)verklaringen, omdat daaruit nog niet kan worden afgeleid welk type Bühnenblitz op 19 november 1997 dan door Skylight zou zijn ontstoken. Ook uit de gestelde gehoorschade kan nog niet volgen dat Skylight op 19 november 1997 ander vuurwerk moet hebben ontstoken dan het door de deskundige geteste type Bühnenblitz. Ten slotte kan ook een verwijzing naar het bij zijn laatste processtuk overgelegde artikel uit het Utrechts Nieuwsblad van 14 november 2002 [eiser] niet baten. Het ging in de strafzaak tegen de directeur van Skylight waarover in dat artikel wordt geschreven immers kennelijk niet over een Bühnenblitz maar over ontstoken vuurwerkpijlen, zogenoemde '4 inch flowerbeds'.
10. Een en ander voert tot de slotsom dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij dient [eiser] de proceskosten te dragen.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
ontzegt aan [eiser] zijn vorderingen;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Skylight begroot op € 193,00 voor verschotten en op € 1.130,00 voor salaris procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol, rechter, en uitgesproken in het openbaar op woensdag 17 november 2004.
De griffier: De rechter: