Omdat de raadsheer en de griffier niet meer werkzaam zijn bij het hof en zij het proces-verbaal van de terechtzitting daarom niet overeenkomstig art. 327 Sv kunnen vaststellen en ondertekenen, heeft het hof volstaan met de inzending van de aantekening mondeling arrest met een verkort proces-verbaal.
HR, 02-04-2019, nr. 17/03502
ECLI:NL:HR:2019:491
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-04-2019
- Zaaknummer
17/03502
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:491, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:100
ECLI:NL:PHR:2019:100, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:491
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0194
Uitspraak 02‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen oplichting, art. 326 Sr. Dag vóór tz. per fax gedaan aanhoudingsverzoek van raadsman op de grond dat hij geen contact meer heeft kunnen krijgen met verdachte, door Hof zonder enige motivering afgewezen. HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Hof heeft afwijzing van aanhoudingsverzoek niet gemotiveerd. Daardoor kan niet blijken of Hof vereiste afweging van belangen heeft gemaakt. Evenmin is Hof ingegaan op hetgeen aan aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
2 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/03502
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2007, nummer 23/002926-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft afgewezen.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 7 is het middel terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het vorenstaande brengt mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2019.
Conclusie 12‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over afwijzing aanhoudingsverzoek.
Nr. 17/03502 Zitting: 12 februari 2019 (bij vervroeging) | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 18 december 2007 door de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam wegens “medeplegen van oplichting” bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft het hof beslissingen genomen over in beslag genomen geldbedragen, zoals nader in het arrest omschreven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. D.E. Wiersum, advocaat te Haarlem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft afgewezen.
Het verkort1.proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2007 vermeldt dat de verdachte en diens raadsvrouw aldaar niet zijn verschenen. Verder houdt dit verkort proces-verbaal, voor zover relevant, het volgende in:
“De raadsheer deelt de korte inhoud mede van een brief van de raadsvrouw van de verdachte aan de voorzitter van het hof, met daarin een verzoek tot aanhouding.
De advocaat-generaal verzet zich tegen inwilliging daartegen.
De raadsheer wijst het aanhoudingsverzoek af en beslist dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
5. De zich bij de stukken van het geding bevindende (fax)brief d.d. 17 december 2007 van de raadsman van de verdachte, mr. R. van ’t Land, houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Met betrekking tot de inhoudelijke behandeling van zijn zaak kan ik u berichten dat ik, na ontvangst van de dagvaarding in hoger beroep tot op heden tijd geen contact meer heb kunnen krijgen met cliënt. Ik ben niet bepaaldelijk gevolmachtigd om hem ter zitting als raadsman te vertegenwoordigen. Cliënt heeft mij destijds wel te kennen gegeven het niet eens te zijn met zijn veroordeling en de behandeling in hoger beroep in persoon te willen bijwonen. Ik meen dan ook dat hij recht en belang heeft op het bijwonen van zijn zaak.
Ik verzoek u dan ook vriendelijk doch met de grootst mogelijke klem de behandeling ter zitting te schorsen, opdat ondergetekende in contact kan treden met cliënt, zodat hij in de gelegenheid wordt gesteld tot het kunnen bijwonen van zijn zaak in hoger beroep, dan wel ondergetekende in de gelegenheid te stellen tot het verkrijgen van een volmacht hem ter zitting te vertegenwoordigen.”
6. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Wanneer door de verdachte of diens raadsman een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting is gedaan en de rechter het verzoek niet heeft afgewezen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.2.
7. Het hof heeft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet gemotiveerd. Daardoor kan niet blijken of het hof de hiervoor bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt. Evenmin is het hof ingegaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd. Aldus heeft het hof het aanhoudingsverzoek ontoereikend gemotiveerd afgewezen.3.
8. Het middel slaagt.
9. Nu het eerste middel slaagt en de zaak moet worden teruggewezen naar het gerechtshof Amsterdam , kan het tweede middel – waarin wordt geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn zowel in hoger beroep als na het wijzen van het bestreden arrest – buiten bespreking blijven.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑02‑2019
HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934. Zie ook HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294.
Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1406, en HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6732.