Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Internationaal Strafhof
Artikel 44
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2020, 1 (uitgifte: 13-01-2020, kamerstukken: 35206)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-03-2020, Stb. 2020, 89 (uitgifte: 17-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
In gevallen waarin de overlevering bij rechterlijk gewijsde ontoelaatbaar is verklaard, kan de rechtbank Den Haag, op verzoek van de opgeëiste persoon, hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van de vrijheidsbeneming, bevolen krachtens deze wet. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 533, derde, vierde en zesde lid, 534, 535 en 536 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
In gevallen als bedoeld in het eerste lid vinden de artikelen 529 en 530 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing op de vergoeding van kosten en schaden voor de opgeëiste persoon of diens erfgenamen. In de plaats van het in artikel 529, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde gerecht treedt de rechtbank Den Haag.