Hof 's-Hertogenbosch, 29-12-2008, nr. 20-003256-07
ECLI:NL:GHSHE:2008:BG8384, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-12-2008
- Zaaknummer
20-003256-07
- LJN
BG8384
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2008:BG8384, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑12‑2008; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BM0287
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM0287, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 29‑12‑2008
Inhoudsindicatie
art. 289 sr: Moord. De raadsman bepleit vrijspraak vanwege het ontbreken van opzet en voorbedachten rade en voert daarvoor, zakelijk weergegeven, het navolgende aan. Door de raadsman wordt niet betwist dat verdachte een schot heeft afgevuurd in de richting van het slachtoffer toen deze op hem kwam afgelopen. Dit was volgens de raadsman niet meer dan een waarschuwingsschot. Verdachte richtte volgens de raadsman dit schot bewust naast het slachtoffer en had daarbij niet het opzet het slachtoffer van het leven te beroven. Ook het feit dat er een tweede keer een schot is afgegaan wordt door de raadsman niet betwist. De raadsman stelt dat dit tweede, dodelijke, schot per ongeluk is afgegaan toen verdachte en het slachtoffer op de grond met elkaar aan het vechten waren. Volgens de raadsman valt er in de door het NFI uitgevoerde reconstructie steun te vinden voor de stelling dat het tweede schot tijdens de worsteling moet zijn afgegaan. Immers het NFI sluit volgens de raadsman uit dat schutter en slachtoffer tegenover elkaar in rechtopstaande positie stonden toen er werd geschoten. Het hof verwerpt dit verweer en is van oordeel dat er sprake is van opzet en voorbedachten rade. Tevens verwerpt het hof het beroep op noodweer en noodweerexces.
Partij(en)
Parketnummer: 20-003256-07
Uitspraak : 29 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
17 augustus 2007 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-703835-06 en 03-530423-06, tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum]
thans verblijvende in [verblijfplaats]
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03/703835-06 onder primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor de overige, door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten onder parketnummer 03/530423-06 onder 1 primair (opzetheling) en 2 (handelen in strijd met artikel 26 Wet wapens en munitie), gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, na te melden beslissing zal nemen.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een gedeelte van EUR 9.355,- toegewezen.
De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voor zover de vordering is toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van in totaal: EUR 19.445,78.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen ten aanzien van het onder parketnummer 03/703835-06 primair ten laste gelegde:
- -
tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest;
- -
de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk zal verklaren voor zover deze de oorspronkelijke vordering van EUR 18.355,- te boven gaat;
- -
de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van EUR 9.355,- en toepassing van de maatregel 36f Wetboek van Strafrecht en vervangende hechtenis;
- -
met beslissingen omtrent het beslag overeenkomstig de rechter in eerste aanleg;
- -
ten aanzien parketnummer 03/530423-06 feit 1 primair en feit 2 , die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen overeenkomstig het bepaalde in artikel 423, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering de straf zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - verenigen, te weten met de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs alsmede met de hoogte van de opgelegde straf.
Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - onder parketnummer 03/703835-06 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2006 te[pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 23 december 2006 te [pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2006 te [pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van zowel de primair ten laste gelegde moord als de subsidiair ten laste gelegde doodslag moet worden vrijgesproken.
Volgens de raadsman wordt niet betwist dat verdachte een schot heeft afgevuurd in de richting van [slachtoffer] toen deze op hem kwam afgelopen. Dit was volgens de raadsman niet meer dan een waarschuwingsschot. Verdachte richtte volgens de raadsman dit schot bewust naast [slachtoffer] en had daarbij niet het opzet die [slachtoffer] van het leven te beroven.
Ook het feit dat er een tweede keer een schot is afgegaan wordt door de raadsman niet betwist.
De raadsman stelt dat dit tweede, dodelijke, schot per ongeluk is afgegaan toen verdachte en [slachtoffer] op de grond met elkaar aan het vechten waren. Volgens de raadsman valt er in de door het NFI uitgevoerde reconstructie steun te vinden voor de stelling dat het tweede schot tijdens de worsteling moet zijn afgegaan. Immers het NFI sluit volgens de raadsman uit dat schutter en slachtoffer tegenover elkaar in rechtopstaande positie stonden toen er werd geschoten.
Gelet op het feit dat het eerste schot een waarschuwingsschot was en het tweede schot per ongeluk tijdens de worsteling is afgegaan heeft verdachte niet met opzet en voorbedachte raden [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Verdachte moet, aldus de raadsman, op grond daarvan van de primair ten laste gelegde moord worden vrijgesproken.
Daarnaast acht de raadsman de door de rechtbank gebruikte getuigenverklaringen niet betrouwbaar zo althans wordt het door de raadsman naar vorengebrachte begrepen.
Het hof is van oordeel dat de door of namens verdachte bepleite vrijspraak telkens wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoal deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende bewijsmiddelen, te twijfelen.
Met name merkt het hof nog het navolgende op.
Voor de vraag of verdachte heeft gehandeld met opzet en voorbedachten rade zal het hof eerst vaststellen wat er feitelijk op 23 december 2006 tussen verdachte en [slachtoffer] is voorgevallen.
De verdachte heeft over het gebeuren ter zitting in eerste aanleg op 3 augustus 2007 een verklaring afgelegd. Verdachte is ter zitting in hoger beroep grotendeels bij deze verklaring gebleven.
Deze verklaring komt er op neer dat verdachte op 23 december 2006 in zijn woning te [pleegplaats] was. Hij verklaart dat hij hoorde dat er aan de overkant werd gevochten en ruzie werd gemaakt. Dit was in de woning van [slachtoffer]. Volgens verdachte was het oorlog bij [slachtoffer]. Verdachte verklaart dat [slachtoffer] binnen voor het raam stond. Verdachte verklaart dat [slachtoffer] naar hem riep: “Ik maak je kapot”. Volgens verdachte wilde [slachtoffer] door het raam van zijn eigen woning naar buiten toe. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer] zijn woning uit. Verdachte heeft daarop, volgens zijn verklaring, in zijn woning een klein wapentje gepakt. [slachtoffer] kwam vervolgens, volgens verdachte, tot voor zijn deur.
Verdachte verklaart dat hij bang was dat [slachtoffer] hem in elkaar zou slaan en alles in zou gooien. Verdachte verklaart dat toen [slachtoffer] op hem kwam afgestormd, hij eenmaal bewust langs hem heeft geschoten om hem angst aan te jagen. Verdachte verklaart dat hij wilde dat [slachtoffer] ophield.
Verdachte verklaart dat [slachtoffer] na dit schot op hem af is gekomen. Verdachte verklaart dat [slachtoffer] meteen op hem zat. Verdachte zou op de grond hebben gelegen en [slachtoffer] lag bovenop hem. Volgens verdachte is tijdens die worsteling het tweede schot waarschijnlijk afgegaan. Verdachte verklaart dat dit dan per ongeluk moet zijn geweest en dat hij toen hij op de grond lag niet bewust de trekker heeft overgehaald.
Ter zitting in hoger beroep op 15 december 2008 heeft verdachte, op vragen van de voorzitter nader verklaard tijdens de worsteling geen schot te hebben gehoord.
Verdachtes verklaring heeft op dit onderdeel daardoor eerder het karakter van een veronderstelling dan van een opgave van feiten of omstandigheden die hem uit eigen wetenschap bekend zijn.
Over het gebeuren op 23 december 2006 verklaren tevens de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Ter zitting in hoger beroep op 10 april 2008 verklaarde [getuige 1] dat hij die avond in de woning van [slachtoffer] was. Hij verklaarde verder dat [slachtoffer] zonder pistool naar buiten ging. [getuige 1] verklaart vervolgens dat hij vlak achter elkaar knallen hoorde. [getuige 1] was op dat moment nog in de woning van [slachtoffer]. Toen [getuige 1] buiten kwam zag hij dat verdachte en [slachtoffer] aan het worstelen waren.
[getuige 2] verklaart ter zitting in hoger beroep op 10 april 2008 dat zij tijdens de bewuste avond in de woning van [slachtoffer] was. Zij verklaarde dat op enig moment [slachtoffer] de woning uitging. Zij liep achter hem aan. [getuige 2] verklaarde dat verdachte toen al buiten was. Volgens [getuige 2] zou verdachte hebben geroepen: “kom maar, kom maar”. Vervolgens schoot verdachte volgens haar meerdere keren. [getuige 2] verklaarde dat zij en [slachtoffer] toen net buiten stonden. [getuige 2] verklaarde dat zij zag dat [slachtoffer] richting de voordeur van verdachte liep. Verdachte stond in zijn deuropening. Toen er geschoten werd week [slachtoffer] volgens [getuige 2] naar rechts en links uit. [slachtoffer] liep volgens haar zigzaggend verder maar nog wel rechtop. Op een gegeven moment zei [slachtoffer] volgens [getuige 2] dat hij geraakt was en zakte op de grond. Volgens [getuige 2] vond er na het schieten een confrontatie plaats tussen [slachtoffer] en de verdachte. Ze gingen beiden volgens de getuige naar de grond. [getuige 2] verklaarde dat toen [slachtoffer] en verdachte op de grond lagen, de verdachte niet meer had geschoten.
Het hof gaat voor de feitelijke toedracht uit van voornoemde verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Deze verklaringen wijken op onderdelen af van voornoemde verklaring van verdachte maar het hof heeft geen reden te twijfelen aan de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van die verklaringen.
In het kader van de vaststelling of verdachte met opzet heeft gehandeld stelt het hof verder nog het navolgende vast.
Het inslaggat van de eerste kogel die door verdachte werd afgevuurd werd aangetroffen in de deur van de meterkast van de woning van [slachtoffer]. De deur van de meterkast bevindt zich rechts naast de voordeur. Het inslaggat zat op een hoogte van 1.90 meter gemeten vanaf de grond en 35 centimeter gemeten vanaf de linkerkant.
Gelet op de positie van dit inslaggat was het naar het oordeel van het hof mogelijk dat een persoon in de deuropening door de kogel geraakt zou kunnen worden.
De tweede kogel wordt aangetroffen in het lichaam van [slachtoffer] waar deze een liesslagader raakt waardoor hij komt te overlijden.
Het hof komt op basis van het vorenstaande tot de navolgende feitenvaststelling.
[slachtoffer] verliet op 23 december 2006 onbewapend althans niet zichtbaar bewapend zijn woning. Verdachte had toen al een wapen in zijn woning gehaald en stond daarmee buiten [slachtoffer] op te wachten. Verdachte heeft daarop richting [slachtoffer] geroepen: “kom maar, kom maar”. Vrij snel daarna volgden schoten elkaar snel op. [slachtoffer] liep daarbij naar links en rechts uitwijkend, zigzaggend maar nog wel rechtop, in de richting van verdachte. Op een gegeven moment zei [slachtoffer] dat hij was geraakt en zakte hij op de grond. Vervolgens vond er nog een worsteling plaats tussen hem en de verdachte.
Een van de afgevuurde kogels maakte een inslaggat direct naast de voordeur van waaruit [slachtoffer] kwam gelopen. De andere kogel werd aangetroffen kogel in het lichaam van [slachtoffer].
De vraag is nu allereerst of uit deze feitelijke toedracht volgt dat verdachte met opzet heeft gehandeld.
Het hof stelt voorop dat verdachte blijkens het vorenstaande [slachtoffer] met een wapen buiten heeft staan opwachten en [slachtoffer] heeft uitgedaagd nadat deze eveneens buiten verscheen. Verdachte loste daarop het eerste schot.
Anders dan de verdachte verklaart is het hof van oordeel dat dit een gericht schot was en geen waarschuwingsschot. Het hof is dit van oordeel gelet op de plaats van de kogelinslag van de eerste kogel. Daarnaast overweegt het hof dat een waarschuwingsschot doorgaans niet op de wijze wordt afgevuurd zoals verdachte dat deed. Een waarschuwingsschot wordt veelal in de lucht afgeschoten.
Nadat verdachte het eerste op [slachtoffer] gerichte schot had afgevuurd volgde vrij snel daarna het tweede, dodelijke, schot. Anders dan de verdachte is het hof van oordeel dat dit tweede schot niet tijdens de worsteling is afgegaan. Het hof komt tot dit oordeel omdat het eerste schot en het tweede schot elkaar snel opvolgden. Bovendien gingen de schoten vrijwel direct af toen [slachtoffer] zijn woning uitkwam. Daarnaast verklaart niemand anders dan verdachte dat het tweede schot tijdens de worsteling afging. Bovendien is verdachte niet stellig in zijn verklaring op dit punt. Zo verklaart hij dat het waarschijnlijk tijdens de worsteling moet zijn afgegaan maar ook dat hij tijdens de worsteling geen schot heeft gehoord.
Het hof is van oordeel dat verdachte voor de tweede maal opzettelijk in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten.
Aan het oordeel van het hof dat het schot niet tijdens de worsteling is afgegaan doet de door de raadsman aangehaalde door het NFI uitgevoerde reconstructie en de verklaring van [getuige 2] niet af.
Het hof overweegt daartoe dat de deskundige [deskundige] in zijn rapport van 7 mei 2008 en ter zitting in hoger beroep op 15 december 2008 het scenario heeft uitgesloten dat het schot is afgevuurd terwijl het slachtoffer kaarsrecht stond en de schutter op een gelijk grondniveau als het slachtoffer stond.
Het hof is van oordeel dat dit statische scenario zich hier niet voordoet. Uit het vastgestelde feitencomplex volgt dat [slachtoffer] naar links en rechtsuitwijkend, zigzaggend maar nog wel rechtop, in de richting van verdachte liep. Het is, naar het oordeel van het hof, evenwel een algemene ervaringsregel dat wanneer men zich op een dergelijke wijze voortbeweegt, men niet kaarsrecht loopt zoals door het NFI vereist in voornoemd, overigens statische, scenario. In dit licht dient volgens het hof dan ook de verklaring van [getuige 2] te worden beschouwd.
Met betrekking tot de bewezen verklaarde voorbedachten rade merkt het hof nog in het bijzonder het navolgende op.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat “voorbedachten rade” een term is die bedoeld is om het tegenovergestelde van een “ogenblikkelijke gemoedsopwelling” aan te duiden.
Voor het bewijs van de voorbedachte raad is reeds voldoende, dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende korte tijd zou hebben bestaan.
Het navolgende heeft zich voorgedaan. Verdachte is nadat hij had gezien dat [slachtoffer] agressief was en door de ruit van zijn woning naar buiten wilde komen zijn woning ingegaan, heeft een wapen gehaald en heeft zich in zijn deuropening met dat wapen opgesteld. Op het moment dat [slachtoffer], ongewapend in ieder geval niet zichtbaar bewapend, zijn woning uitkwam riep verdachte naar hem: “kom maar, kom maar”, waarna verdachte direct twee keer gericht op [slachtoffer] schoot.
Het voorgaande heeft aan verdachte een tijdsspanne gegeven, gedurende welke hij zich zou hebben kunnen beraden op zijn voorgenomen daad.
Het hof komt dan ook, evenals de rechtbank, tot de conclusie, dat verdachte niet alleen met opzet heeft gehandeld, maar tevens met voorbedachten rade, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen moet worden verklaard.
Het verweer wordt mitsdien - in al haar onderdelen - verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte handelde uit noodweer dan wel noodweerexces. Volgens de raadsman was [slachtoffer] voordat hij zijn woning verliet erg agressief jegens verdachte. Zo wilde hij door de ruit van zijn eigen woning op de verdachte af. Toen [slachtoffer] daadwerkelijk buiten kwam was er, volgens de raadsman, dan ook sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gepleegd jegens hem en zijn gezin waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof is van oordeel dat niet is uitgesloten dat [slachtoffer] die avond agressief was zoals verdachte maar ook andere getuigen verklaren. De vraag is of zijn agressieve optreden het handelen van verdachte uit noodweer rechtvaardigde.
Daarvoor is van belang dat vaststaat dat verdachte nadat hij had gezien dat [slachtoffer] agressief was en door de ruit van zijn woning wilde komen, zijn woning is ingegaan, toen een wapen heeft gepakt en zich in zijn deuropening met dat wapen heeft opgesteld. Op het moment dat [slachtoffer], ongewapend, althans niet zichtbaar bewapend, zijn woning uitkwam riep verdachte naar hem: “kom maar, kom maar”, waarna verdachte direct twee keer gericht op [slachtoffer] schoot.
Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat er geen sprake was van een noodweersituatie toen verdachte zijn schoten afvuurde.
Het daarop gegronde verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.
Omdat er naar het oordeel van het hof geen sprake was van een noodzakelijke verdediging, kan er van een overschrijding van de grenzen daarvan als bedoeld in artikel 41 lid 2 Wetboek van Strafrecht geen sprake zijn.
Het hof verwerpt mitsdien het beroep noodweerexces.
Nu er voor het overige ook niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten, zijn het feit en de verdachte strafbaar.
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft welbewust een mensenleven beëindigd en daarmee een onomkeerbaar verlies en groot leed toegebracht aan de nabestaanden van zijn neef [slachtoffer].
Door een delict als het onderhavige wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Naar het oordeel van het hof kan voor moord in de regel niet worden volstaan met een lagere gevangenisstraf dan 10 jaar, maar in het voordeel van verdachte heeft het hof rekening gehouden met de navolgende omstandigheden.
Verdachte behoort evenals het slachtoffer tot een kleine Sinti-gemeenschap. Door het bewezen verklaarde feit is de verhouding tussen verdachte en deze gemeenschap ernstig verstoord. Dit gaat verdachte blijkens een brief d.d. 22 oktober 2008 van de landelijk woonwagenpastor erg aan het hart. Voorts heeft het hof oog voor het feit dat verdachte diep is geraakt door het feit dat hij zijn eigen neef heeft vermoord. Een neef die regelmatig bij verdachte over de vloer kwam en in wiens opvoeding verdachte ook een behoorlijk aandeel had. Tenslotte heeft het hof acht geslagen op de leeftijd van verdachte en zich de vraag gesteld of het in dat licht wenselijk is wanneer verdachte voor een lange periode van zijn vrijheid wordt beroofd.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaar, passend en geboden.
Het hof zal voorts, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een straf bepalen ten aanzien van de niet aan zijn oordeel onderworpen, door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten.
Beslag
Met de rechtbank overweegt het hof dat er een aantal goederen zijn die toebehoren aan verdachte of die in de woning van verdachte zijn aangetroffen maar die ten onrechte zijn opgenomen op een beslaglijst in de strafzaak van [medeverdachte] (parketnummer 03/703834-06). Het gaat om de volgende goederen waarbij het hof de nummering op de beslaglijst aanhoudt:
- -
zwart stroomstootwapen (nr.1)
- -
zwarte revolver (nr.4)
- -
gsm, zwarte Nokia (nr.6)
- -
munitie (1 kogel) (nr.15)
- -
Men trui (nr. 32)
- -
Zwarte broek (nr. 33)
- -
Zwarte riem (nr. 34)
- -
Bruine schoenen, Mac Comp Sport (nr. 35)
Het hof zal ten aanzien van deze voorwerpen een beslissing nemen.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven zwarte revolver, met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met wet.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven zwarte stroomstootwapen, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Ten aanzien van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 18.355,-.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 9.355,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot een bedrag van in totaal EUR 19.445,78.
De benadeelde partij heeft zich derhalve in hoger beroep gevoegd ter zake van een schadevergoeding welke in totaal hoger is dan de vordering in eerste aanleg.
De benadeelde partij zal voor dit hogere gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van de verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder parketnummer 03/703835-06 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder parketnummer 03/703835-06 primair bewezen verklaarde oplevert:
Moord.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt de aan de veroordeelde opgelegde hoofdstraf voor de niet aan het oordeel van het hof onderworpen, bewezen verklaarde en gekwalificeerde feiten, bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 03/530423-06 onder 1 primair (opzetheling) en onder 2 (overtreding van artikel 26 Wet wapens en munitie) op een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:1 zwart stroomstootwapen en
- 1.
zwarte revolver.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- 1.
gsm, kleur zwart, merk NOKIA 1 grijze trui, Men 1 zwarte broek 1 zwarte riem 1 paar bruine schoenen, merk Mac Comp Sport.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- -
85 slijpschijven, diverse merken
- -
1 slijptol, merk Kinzo
- -
3 Gore-Tex jassen
- -
3 paar schoenen, merk Kappa
- -
1 doos vloerspots
- -
15 keukenmessen, merk Sabatier
- -
8 tafelaanstekers, waarvan 6 van het merk Blokker en 2 van het merk Leifheit
- -
7 deurkruksetten en 4 deurplaten
- -
10 nietpistolen, merk Rapid (waarvan 4 elektrisch)
- -
1 set snoerloos toezichtcamera, merk Bench
- -
4 zaklantaarns, merk Clap Torch
- -
13 pakken a 2 stuks batterijen, merk Ansman
- -
1 draagbaar oproepsysteem
- -
5 digitale thermostaten
- -
2 pakken 3-weg stopkontaktdozen met afstandsbediening
- -
4 dozen dartpijlen
- -
4 dozen schroevendraaierset, merk Connex
- -
1 hondentrimset met toebehoren, merk Wahl
- -
1 vlakschuurmachine
- -
1 decoupeerzaag, merk Skil
- -
Batterij-opladers van verschillende merken met bijbehorende batterijen
- -
1 stekkerdoos met regelbaar voltage
- -
1 laserrichtapparaat, merk Black en Decker
- -
2 kontaktdozen voor schrikdraad voor paarden
- -
7 KWB minilasers
- -
4 ultra laserpointers, van diverse merken
- -
2 dozen prfi sleutelsets
- -
2 Crika pneumatische ratelsleutels
- -
6 rookmelders, merk First Alert, diverse types
- -
1 lederen koffer inhoudende 16 Delftsblauwe borden
- -
2 draadtapsets
- -
13 snoeischaren
- -
43 setjes cylindersloten met sleutels
- -
2 honden halsbanden
- -
4 dierennageltangen
- -
3 trimkammen
- -
6 steeksleutels
- -
3 bahco-sleutels
- -
6 losse boren
- -
1 plamuurmes
- -
2 ogentangen
- -
2 paar zwarte schoenveters, merk Sorbo
- -
1 tas gevuld met gebruikt materiaal
- -
2 koffers
- -
1 tas
- -
3 plastic tonnen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet-ontvankelijk voor zover deze het bedrag van de oorspronkelijke vordering van EUR 18.355, - te boven gaat.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 9.355,00 (negenduizend driehonderdvijfenvijftig euro).
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 9.355,00 (negenduizend driehonderdvijfenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 (zesenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W. van Nierop, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 29 december 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.