CRvB, 12-05-1999, nr. 98/3986ANW
ECLI:NL:CRVB:1999:AA8541
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-05-1999
- Zaaknummer
98/3986ANW
- LJN
AA8541
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:1999:AA8541, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑05‑1999; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 1999/157 met annotatie van M.A. Heldeweg
USZ 1999/218
Uitspraak 12‑05‑1999
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
98/3986 ANW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., appellant,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Gedaagde heeft bij brief van 1 augustus 1997 aan appellant verzocht het 'Inkomstenopgaveformulier Anw-gerechtigden' ingevuld en ondertekend vóór 3 september 1997 aan gedaagde terug te sturen.
Bij besluit van 4 september 1997 heeft gedaagde een bezwaarschrift van appellant tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te Roermond heeft bij uitspraak van 17 april 1998 het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant is van deze uitspraak op bij beroepschrift uiteengezette gronden in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 februari 1999, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door M.E.C. van Halm Braam als zijn gemachtigde, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr M.F. Sturmans.
II. MOTIVERING
Appelants uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) is per 1 juli 1996 omgezet in een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw). Ingevolge de Anw worden vanaf 1 januari 1998 bepaalde inkomsten in mindering gebracht op de Anw-nabestaandenuitkering. Teneinde na te gaan of appellant naast de Anw-uitkering nog andere inkomsten had, heeft gedaagde bij brief van 1 augustus 1997 aan appellant verzocht het 'Inkomstenopgaveformulier Anw-gerechtigden' ingevuld en ondertekend vóór 3 september 1997 aan gedaagde terug te sturen.
Tegen deze brief heeft appellant een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaar door gedaagde bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens gedaagde is aan het verzoek om invulling van een formulier als hier in het geding geen bezwaar- of beroepsmogelijkheid verbonden. De informatie die wordt gevraagd dient ter voorbereiding van de beslissing aangaande het recht op uitkering, tegen welke beslissing, na bekendmaking, bezwaar en beroep open staat.
De rechtbank oordeelde in beroep dat de brief van 1 augustus 1997 niet is gericht op rechtsgevolg. Er wordt aan appellant slechts gevraagd gegevens omtrent zijn inkomen te verstrekken. Of en in hoeverre die gegevens -indien verstrekt- zouden leiden tot wijziging van appellants aanspraken op uitkering ingevolge de Anw stond op dat moment nog niet vast. De rechtbank verklaarde het beroep dan ook ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat aan de brief van 1 augustus 1997 wel degelijk rechtsgevolgen zijn verbonden. Hij wijst erop dat de brief een aantasting oplevert van zijn recht op privacy. En verder dat aan hem, wegens het niet beantwoorden van het verzoek om informatie, een boete is opgelegd en dat vervolgens de uitbetaling van de Anw-uitkering is geschorst.
Volgens de Raad heeft gedaagde appellant terecht in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Ook volgens de Raad moet de brief van gedaagde van 1 augustus 1997 worden aangemerkt als een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit aangaande het recht op uitkering. Op grond van het bepaalde in artikel 6:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een dergelijke beslissing niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. De Raad heeft niet kunnen vaststellen dat de bestreden beslissing appellant, los van het voor te bereiden besluit, rechtstreeks in zijn belang treft. De bezwaren van appellant richten zich in feite tegen de wettelijke regeling van de nabestaandenuitkering. Die bezwaren kan appellant echter, zonder dat daaraan (overwegende) nadelen voor hem zijn verbonden, naar voren brengen in de (eventuele) procedure aangaande de aanspraak op uitkering zelf. Uit een oogpunt van proceseconomie verdient een behandeling van die bezwaren in de procedure in de hoofdzaak ook verre de voorkeur.
De omstandigheid dat het niet verstrekken van de gevraagde informatie kan leiden tot het opleggen van een boete en een, al dan niet gedeeltelijke, tijdelijke of blijvende weigering van de uitkering maakt dit niet anders. Op deze rechtsgevolgen is een verzoek om informatie als hier aan de orde immers niet gericht. Daarenboven geldt ook hier dat tegen een (eventueel) besluit tot het nemen van een dergelijke maatregel bezwaar en beroep open staat, waarin de bezwaren van appellant tegen het verstrekken van de gevraagde gegevens ten volle kunnen worden getoetst.
Het vorenstaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak in stand kan blijven. Voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr N.J. Haverkamp als voorzitter en prof. mr W.M. Levelt Overmars en mr H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van S.I. ter Riet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 1999.
(get.) N.J. Haverkamp.
(get.) S.I. ter Riet.