JOL 2007, 358:Werkgeversaansprakelijkheid. Art. 7:658 BW; stelplicht en bewijslast; zorgplicht: extra inspanning vereist i.v.m. verstandelijke handicap werknemer? Op grond van art. 7:658 lid 2 kan, indien vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, de werkgever zich van aansprakelijkheid daarvoor bevrijden door te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen. Indien de werkgever ter onderbouwing van dit verweer voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van art. 7:658 lid 2 de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Naar de hoofdregel van art. 150 Rv. behoeft de werknemer, als wederpartij van de werkgever die de bewijslast voor zijn verweer draagt, in beginsel niet de door hem ter betwisting van het verweer van de werkgever gestelde feiten te bewijzen. Genoemde strekking van art. 7:658 lid 2 verzet zich evenwel niet ertegen dat de rechter in het licht van de stellingen van de werkgever en de vaststaande feiten een nadere motivering van de werknemer van zijn betwisting van het verweer van de werkgever verlangt of dat de rechter in voorkomend geval uitgaat van de juistheid van dat verweer behoudens door de werknemer te leveren tegenbewijs. 's Hofs oordeel dat de verstandelijke handicap van de werkneemster niet van dien aard was dat deze een grond opleverde voor de door het middel gestelde, uit art. 7:658 lid 1 voortvloeiende, extra inspanningsverplichting van de werkgeefster, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting; het is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.