JOL 2007, 327:Huur bedrijfsruimtes; bepaling einde huur op de voet van art. 7A:1631a (oud) BW; belangenafweging; maatstaf. De strekking van art. 7A:1631a lid 1 (oud) BW brengt mee dat de huurder die meent dat zijn belangen worden veronachtzaamd door de beëindiging van de huurovereenkomst die de verhuurder nastreeft, verweer zal moeten voeren dat ertoe strekt dat de rechter op grond van de in die bepaling bedoelde belangenafweging de vordering van de verhuurder afwijst, of de huurovereenkomst op een zodanig tijdstip doet eindigen als met een redelijke belangenafweging strookt. De rechter die het tijdstip vaststelt waarop de overeenkomst. zal eindigen, kan buiten de gevallen.die de wet aanwijst aan de huurder geen tegemoetkoming in diens kosten of schadevergoeding toekennen. De omstandigheden dat een verhuurder in het kader van een beëindiging geen schadevergoeding aan de huurder aanbiedt, kan geen grond opleveren voor het oordeel dat de belangen van de huurder onrechtmatig worden veronachtzaamd.