NJ 2007, 260
WTBZ; verzet op de voet van art. 25; onteigeningszaak; vast recht; toepasselijkheid art. 2 lid 3 sub f.
HR 27-04-2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ8747
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27 april 2007
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
R06/123HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- LJN
AZ8747
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Onteigeningsrecht / Onteigening
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2007:AZ8747, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑04‑2007
ECLI:NL:PHR:2007:AZ8747, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑04‑2007
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑04‑2006
- Wetingang
WTBZ art. 2
Essentie
In een onteigeningszaak strekt de eis tot onteigening en bepaling van het door de onteigenende partij te betalen bedrag der schadeloosstelling en niet ‘tot betaling van een bepaalde geldsom’. Bij de vaststelling van de hoogte van het griffierecht is derhalve het tarief voor ‘alle andere gevallen’ als bedoeld in art. 2 lid 3 sub f WTBZ van toepassing.
Samenvatting
In deze onteigeningszaak is verzet aangetekend tegen de vaststelling van de hoogte van het griffierecht in cassatie. De vraag is of het griffierecht dient te worden vastgesteld op basis van artikel 2 lid 3 sub ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.