JOL 2007, 269:Verzoek ex art. 2:298 lid 2 RW tot schorsing bestuurder stichting; toewijzing mogelijk wonder horen betrokken bestuurder? Het bepaalde in art. 19 Rv. of art. 6 EVRM staat niet eraan in de weg dat de rechter met het oog op de ernst van de aan het verzoek ingevolge art. 2:298 lid 2 BW tot schorsing van een bestuurder en benoeming van een tijdelijk bestuurder ten grondslag gelegde feiten of de spoedeisendheid van de verzochte voorlopige voorzieningen, tot het treffen daarvan overgaat zonder de betrokken bestuurder vooraf te horen. Bij de verdere behandeling van het verzoek tot ontslag van de voorlopig geschorste bestuurder dient de rechter dan, eventueel na een verzoek tot vervroegde mondelinge behandeling, te beoordelen of de gronden tot het treffen van de voorlopige voorzieningen en de noodzaak tot het handhaven daarvan nog steeds bestaan, en zijn oordeel dienaangaande, indien hetgeen de geschorste bestuurder in dat verband aanvoert daartoe aanleiding geeft, nader te motiveren.