JOL 2007, 250:Arubaanse zaak. Verzoek ex art. 1:26 BWA betreffende in Nederland opgemaakte huwelijksakte m.b.t. personen van hetzelfde geslacht; strekking art. 1:26 BWA. Interregionaal privaatrecht; art. 40 Statuut; strekking. Art. 40 van het Statuut voor het Koninkrijk geeft een voor alle delen van het. Koninkrijk geldende regel van interregionaal privaatrecht t.a.v. onder meer de vraag of en, zo ja, in hoeverre rechtskracht toekomt aan een binnen het Koninkrijk opgemaakte authentieke akte. Het artikel brengt naar zijn strekking mee dat de rechtskracht van authentieke akten die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn verleden, in alle delen van het Koninkrijk gelijk is. Dit geldt niet alleen t.a.v. de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging en de bewijskracht, maar ook. t.a.v. de.vatbaarheid voor inschrijving of vermelding van dergelijke.akten en van de daarin neergelegde constateringen en rechtsfeiten in de openbare registers, behoudens uitzonderingen bij de wet. Een dergelijke uitzondering bevat art. 1:26 BWA niet. Dit betekent dat de rechter dient uit te gaan van de rechtskracht van de akte zonder dat daarbij plaats is voor voorafgaande erkenning en zich dient te onthouden van de aan een erkenning voorafgaande, in het internationaal privaatrecht gebruikelijke toetsing, zoals een conflictenrechtelijke toets en toetsing aan de openbare orde. Hieraan kan niet afdoen dat het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in de cultuur van Aruba en van de landen in de regio als strijdig met de goede zeden wordt verworpen. Aan toewijzing van het verzoek, tot de in art. 1:26 BWA bedoelde. verklaring voor recht staat niet in de weg dat in het onderhavige geval de Nederlandse huwelijksakte van verweersters, bij gebreke van een daartoe strekkende regeling in het BWA, niet kan worden ingeschreven in de Arubaanse register van huwelijken, aangezien, zoals uit de bepaling van art. 1:26 BWA zelf blijkt, die opneming, geen noodzakelijke voorwaarde is voor de rechtskracht van de verklaring voor recht.