RvdW 2007, 397
Onrechtmatige daad Staat door ten onrechte aan vluchteling vluchtelingenstatus te onthouden: materiële schadevergoeding wegens onmogelijkheid inkomen uit arbeid te verwerven?; relativiteitsvereiste.
HR 13-04-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8751 (Iraanse vluchtelinge)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 april 2007
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk
- Zaaknummer
C06/081HR
- Conclusie
A-G Spier
- LJN
AZ8751
- Roepnaam
Iraanse vluchtelinge
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2007:AZ8751, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2007
ECLI:NL:HR:2007:AZ8751, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑04‑2007
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑03‑2006
- Wetingang
BW art. 6:162; BW art. 6:163; Vluchtelingenverdrag art.17
Essentie
Onrechtmatige daad Staat door ten onrechte aan vluchteling vluchtelingenstatus te onthouden: materiële schadevergoeding wegens onmogelijkheid inkomen uit arbeid te verwerven?; relativiteitsvereiste.
Op zichzelf is juist dat de toelating van een vluchteling tot Nederland de vluchteling in staat stelt hier te lande een nieuw bestaan op te bouwen. Dit betekent echter niet dat de toelating als vluchteling ertoe strekt deze in staat te stellen inkomen (uit betaalde) arbeid te verwerven. Het recht in Nederland betaalde arbeid te verrichten vloeit voort uit de toelating als vluchteling, en ontstaat pas nadat hij in Nederland als vluchteling is toegelaten. De toelating die ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.