JOL 2007, 259:Onrechtmatige daad Staat door ten onrechte aan vluchteling vluchtelingenstatus te onthouden: materiële schadevergoeding wegens onmogelijkheid inkomen uit arbeid te verwerven?; relativiteitsvereiste. Op zichzelf is juist dat de toelating van een vluchteling tot Nederland de vluchteling in staat stelt hier te lande een nieuw bestaan op te bouwen. Dit betekent echter niet dat de toelating als vluchteling ertoe strekt deze in staat te stellen inkomen (uit betaalde) arbeid te verwerven. Het recht in Nederland betaalde arbeid te verrichten vloeit voort uit de toelating als vluchteling, en ontstaat pas nadat hij in Nederland als vluchteling is toegelaten. De toelating die plaatsvindt om humanitaire redenen, teneinde de vluchteling te beschermen tegen vervolging in het land van herkomst, strekt niet tot bescherming van enig vermogensrechtelijk belang van de vluchteling. Als de Staat in het kader van de procedure tot toelating een voor die procedure geldende regel heeft geschonden, heeft de aanvrager toegang tot de rechter om deze schending te doen herstellen. Deze schending geeft in beginsel echter geen recht op vergoeding van schade wegens verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade.