JOL 2007, 152:Samenloop van art. 2:9 BW en 7:661 BW met onrechtmatige daad: exclusieve werking?; reflexwerking? Art. 2:9 BW en art. 7:661 BW staan niet in de weg aan toewijzing van een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering van een vennootschap tegen een bestuurder resp. van een werkgever tegen een werknemer. De beide bepalingen impliceren weliswaar een beperking van de aansprakelijkheid van de bestuurder resp. de werknemer voor schade die zij, kort gezegd, binnen de uitoefening van hun werkzaamheden hebben toegebracht, maar de reikwijdte van die bepalingen is niet beperkt tot vorderingen die zijn gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming van een verbintenis die voor de bestuurder resp. de werknemer voortvloeit uit zijn (arbeids)overeenkomst. Zij zullen evenzeer toepassing kunnen en moeten vinden indien, onafhankelijk van een dergelijke toerekenbare tekortkoming, sprake is van een onrechtmatige daad die is begaan bij de taakvervulling van de bestuurder resp. bij de uitvoering door de werknemer van de arbeidsovereenkomst. Hetzelfde moet worden aangenomen in het daarvan te onderscheiden geval dat de aan de bestuurder of werknemer verweten onrechtmatige daad in zodanig verband staat met die taakvervulling of uitvoering, dat de strekking van de desbetreffende bepaling (art. 2:9 resp. art. 7:661 BW) zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid verzet.