JOL 2007, 51:Executoriaal derdenbeslag: art. 475 lid 1 Rv: (toekomstige) vordering?; rechtskarakter verhouding begunstigde rekeninghouder en giro-instelling/bank. Bij de beantwoording van de vraag of een van beide door de Ontvanger gelegde executoriale derdenbeslagen het bedrag heeft getroffen dat door de geëxecuteerde aan de bank is overgemaakt maar door de bank niet conform de opdracht is geboekt op de rekening van de derde, doch op een [verschillenrekening] op naam van de bank en vervolgens op de bankrekening van de geëxecuteerde, is ingevolge art. 475 lid 1 Rv beslissend of ten tijde van (een van) beide beslagleggingen een (al dan niet toekomstige) vordering van de geëxecuteerde op de derde bestond. De beantwoording van deze vraag is mede afhankelijk van een beoordeling van de verbintenisrechtelijke gevolgen van de girale overmakingen; de verhouding tussen de geëxecuteerde en de bank als giro-instelling is verbintenisrechtelijk van aard en ook de vraag of de geëxecuteerde een vordering op de derde had moet vanuit verbintenisrechtelijk oogpunt worden bekeken.