RvdW 2007, 4
Wet Bopz. Voorwaardelijke machtiging; instemmingsvereiste.
HR 15-12-2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2049
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
15 december 2006
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst. O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, A. Hammerstein, J.C. van Oven
- Zaaknummer
R06/136HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AZ2049
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AZ2049, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑12‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AZ2049, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑12‑2006
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑10‑2006
- Wetingang
Wet Bopz art. 14a
Essentie
Wet Bopz. Voorwaardelijke machtiging; instemmingsvereiste.
De beslissing tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging dient op een wettelijke grond te berusten zodat moet worden uitgegaan van het thans nog geldende art. 14a Wet Bopz. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene (ⅰ) (nog steeds) instemt met het behandelplan en (ⅱ) bereid is de te stellen voorwaarden na te leven, heeft zij de wettelijke maatstaf op een juiste wijze toegepast. Betrokkene behoefde niet in te stemmen met de voorwaardelijke machtiging en evenmin is nodig dat zij de aan het niet-naleven van de voorwaarden verbonden gevolgen aanvaardde. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.