JOL 2006, 795:Wet Bopz. Obiter dictum. Observatiemachtiging als bedoeld in art. 14h Wet Bopz: i.v.m. art. 5 EVRM te stellen eisen. Recht betrokkene te worden gehoord: horen op voorhand en afstand van recht niet toegelaten. Verlening van een observatiemachtiging is in verband met art. 5 EVRM slechts aanvaardbaar indien op grond van de overgelegde medische verklaring met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat de betrokkene aan een, in het kader van de observatie nader te onderzoeken, stoornis van de geestvermogens lijdt, en het ernstige vermoeden bestaat dat die stoornis hem gevaar voor zichzelf doet veroorzaken. Met de voorwaarde dat het ernstig vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar voor zichzelf doet veroorzaken, omschrijft art. 14h de gevallen waarin een observatiemachtiging kan worden verleend ruimer dan strookt met art. 5 EVRM. De Wet Bopz laat niet toe dat een betrokkene op voorhand wordt gehoord, noch ook dat een betrokkene op voorhand afstand doet van zijn recht om te worden gehoord, op een nog in te dienen verzoekschrift tot verlening van een machtiging ingevolge de Wet Bopz.