JOL 2006, 727:Derdenbeslag. Afdracht door derde-beslagene overeenkomstig door hem afgelegde, later onjuist gebleken verklaring: onverschuldigde betaling? De enkele omstandigheid dat een derde-beslagene op de voet van de art. 476a en 476b Rv heeft verklaard dat hij een bedrag aan de geëxecuteerde schuldig is, rechtvaardigt niet dat de derde-beslagen verplicht is om hetgeen hij volgens zijn verklaring aan de geëxectuteerde schuldig is, te voldoen aan de met de executie belaste deurwaarder. Daarom kan niet als juist worden aanvaard dat uit het bepaalde bij art. 477 Rv voortvloeit dat een derde-beslagene verplicht is om hetgeen hij volgens zijn verklaring aan de geëxecuteerde verschuldigd is te voldoen aan de met de executie belaste deurwaarder, ook wanneer de verklaring berust op een vergissing en de derde-beslagene niets aan de geëxecuteerde schuldig is. De omstandigheid dat de derde-beslagene overeenkomstig de door hem afgelegde, later onjuist gebleken verklaring, op aanmaning van de deurwaarder bedragen afdraagt, maakt dit niet anders, omdat die afdracht op zichzelf niet impliceert dat daarvoor een rechtsgrond bestond.