JOL 2006, 700:Wet Bopz. Geneeskundige verklaring als vereist voor machtiging voortgezet verblijf; (mede)ondertekening geneesheer-directeur; onderzoek door niet-behandelend psychiater; machtiging verzocht na verstrijken geldigheidsduur lopende machtiging; beginselen van behoorlijke rechtspleging; art. 5 EVRM. Wanneer de betrokkene vrijwillig of krachtens een rechterlijke machtiging reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, moet hij worden onderzocht door een psychiater, daaronder begrepen de geneesheer-directeur zelf, die niet bij de behandeling betrokken is of kort tevoren was. Wanneer de officier van justitie bij zijn inleidende verzoek tot verlening van een voorwaardelijke machtiging een geneeskundige verklaring heeft overgelegd als bedoeld in art. 14a lid 4 Wet Bopz, mag de rechtbank op basis van deze geneeskundige verklaring de na toepassing van art. 8a Wet Bopz verzochte machtiging tot voortgezet verblijf verlenen wanneer zij vaststelt dat deze verklaring ook de gegevens bevat die de rechter nodig heeft voor het verlenen van die machtiging. De verklaring voor een machtiging tot voortgezet verblijf dient evenwel door de geneesheer-directeur zelf (mede) te worden ondertekend ten blijke van zijn instemming met en aanvaarding van verantwoordelijkheid voor de inhoud van de geneeskundige verklaring: de geneesheer-directeur kan door mede-ondertekening van de eerder overgelegde verklaring blijk geven van zijn instemming en verantwoordelijkheid. De Wet Bopz eist na verloop van de geldigheidsduur van een lopende machtiging een nieuwe verblijfstitel. Ingeval betrokkene evenwel nog vrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis verblijft, kan de rechtbank ook wanneer het verzoekschrift is ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging, machtiging tot voorgezet verblijf verlenen.