JOL 2006, 705:Samenloop verzekeringen. Onderling verhaal ex art. 7:961 BW; strekking. Met het in art. 7:961 BW neergelegde stelsel valt niet te rijmen dat een verzekeraar die, in een geval van samenloop, de schade van een verzekerde heeft vergoed en verhaal wil nemen op de verzekeraar van de samenlopende verzekering, daarin belemmerd wordt door het verweer dat de betrokken verzekerde de schade niet tijdig of anderszins niet volgens de voorschriften van de polisvoorwaarden bij laatstbedoelde verzekeraar heeft gemeld. Het bepaalde in art. 6:145 BW en de verspreide wettelijke voorschriften over het ‘civiele plafond’ doen daaraan niet af. Het stelsel van art. 7:961 BW brengt mee dat de verzekeraar die niet door de verzekerde onder de samenlopende polis is aangesproken en daarom niet tot uitkering heeft behoeven over te gaan, de beslissing van de wel aangesproken verzekeraar omtrent de hoogte en modaliteiten van de uitkering dient te volgen, zolang die schaderegeling toetsing aan de norm van een redelijk handelende verzekeraar kan doorstaan, welke norm onder omstandigheden kan meebrengen dat de andere verzekeraar op de hoogte wordt gehouden van het verloop van de schaderegeling of zelfs aanspraak heeft op overleg omtrent principiële beslissingen, dan wel beslissingen met aanzienlijke financiële implicaties.