JOL 2006, 623:Subrogatie verzekeraar; wettelijke rente over de uitgekeerde schadevergoeding: ingebrekestelling vereist?; overgangsrecht. De verzekeraar die krachtens art. 284 (oud) K./art. 7:962 BW wordt gesubrogeerd in de rechten die de verzekerde ter zake van de door de verzekeraar aan de benadeelde vergoede schade jegens een derde kan uitoefenen, kan van deze derde slechte betaling vorderen voorzover hijzelf aan de benadeelde de schade heeft vergoed, daaronder begrepen de over de schadevergoeding door de verzekerde aan de benadeelde verschuldigde wettelijke rente. De derde is jegens de verzekeraar eerst tot vergoeding van wettelijke rente verplicht indien hij in verzuim is met de nakoming van zijn verbintenis tot betaling van hetgeen waartoe hij door de verzekeraar is aangesproken. Waar de verzekeraar gesubrogeerd is in verhaalsrachten van de verzekerde jegens de derde die voortvloeien uit onrechtmatige daad of uit wanprestatie van de derde jegens de verzekerde, treedt het verzuim van de derde op grond van art. 6:83, aanhef en onder b, BW zonder ingebrekestelling in, niet alleen voor hetgeen de verzekeraar aan de benadeelde heeft vergoed maar ook voor de door de verzekeraar van de derde gevorderde wettelijke rente daarover, zodat deze wettelijke rente zonder ingebrekestelling loopt vanaf het tijdstip dat de verzekeraar in de rechten van de verzekerde is gesubrogeerd, De verbintenis waarin de verzekeraar in casu is gesubrogeerd, is ontstaan vóór het in werking treden van Boek 6 BW, zodat o.g.v. art. 182 en 183 Overgangswet Nieuw BW in dit geval art. 1286 lid 3 BW (oud) geldt.