IER 2006, 94
Bevestiging van leer van Drefelin/Wientjes dat voor onrechtmatigheid van waarschuwingsexploot wegens octrooi-inbreuk het niet voldoende is dat in exploot vervatte pretentie onjuist is. Ook is nodig dat deze gedraging de octrooihouder verweten kan worden.
HR 29-09-2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6098, m.nt. Ch. Gielen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29 september 2006
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, F.B. Bakels en W.D.H. Asser
- Zaaknummer
C04/334HR
- Noot
Ch. Gielen
- LJN
AU6098
- JCDI
JCDI:ADS875772:1
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AU6098, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑09‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AU6098, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑09‑2006
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑10‑2004
- Wetingang
Octrooiwet 1910 art. 70 lid 3; BW art. 6:212
Essentie
Bevestiging van leer van Drefelin/Wientjes dat voor onrechtmatigheid van waarschuwingsexploot wegens octrooi-inbreuk het niet voldoende is dat in exploot vervatte pretentie onjuist is. Ook is nodig dat deze gedraging de octrooihouder verweten kan worden.
Samenvatting
De leer van het arrest van 6 april 1962 ( NJ 1965, 116) dat voor de onrechtmatigheid van het uitbrengen van een waarschuwingsexploot wegens octrooi-inbreuk niet voldoende is dat de in het exploot vervatte pretentie achteraf onjuist blijkt te zijn, doch dat daarvoor tevens is vereist dat aan de octrooihouder van deze gedraging een verwijt kan worden gemaakt, wordt uitdrukkelijk ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.