RvdW 2006, 610
Hoger beroep achtergebleven partij; voorschrift van art. 335 lid 2 Rv; strekking; geen ambtshalve toepassing.
HR 16-06-2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2644
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16 juni 2006
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
C05/104HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- LJN
AV2644
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2006:AV2644, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑06‑2006
ECLI:NL:HR:2006:AV2644, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑06‑2006
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑01‑2005
- Wetingang
Essentie
Hoger beroep achtergebleven partij; voorschrift van art. 335 lid 2 Rv; strekking; geen ambtshalve toepassing.
Met de wetswijziging van 1 januari 2002, waarbij art. 79 lid 2 (oud) Rv tot herhaalde oproeping van niet-verschenen medegedaagde(n) werd geschrapt, is de ratio van art. 335 lid 2 (oud) Rv (sanctie op het bij de niet-verschenen medegedaagde verondersteld oogmerk de rechtsgang onredelijk te vertragen) verzwakt. Daarom bestaat aanleiding voor een restrictieve toepassing van de door de wetgever gehandhaafde bepaling van art. 335 lid 2 Rv en behoort een ambtshalve toepassing door de rechter ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.