JOL 2006, 381:Hoger beroep achtergebleven partij; voorschrift van art. 335 lid 2 Rv; strekking; geen ambtshalve toepassing. Met de wetswijziging van 1 januari 2002, waarbij art. 79 lid 2 (oud) Rv tot herhaalde oproeping van niet-verschenen medegedaagde(n) werd geschrapt, is de ratio van art. 335 lid 2 (oud) Rv (sanctie op het bij de niet-verschenen medegedaagde verondersteld oogmerk de rechtsgang onredelijk te vertragen) verzwakt. Daarom bestaat aanleiding voor een restrictieve toepassing van de door de wetgever gehandhaafde bepaling van art. 335 lid 2 Rv en behoort een ambtshalve toepassing door de rechter van de bepaling achterwege te blijven. De oorspronkelijk eiser dia als geïntimeerde in hoger beroep toepassing van de bepaling verlangt, zal moeten stellen en, zonodig, aannemelijk maken dat hij daarbij voldoende in rechte te respecteren belang heeft. De rechter beslist met inachtneming van alle ter zake dienende omstandigheden.