JOL 2006, 293:Deltawet grote rivieren. Vonnis waarbij is beslist op rechtmatigheid inbezitnemingen en vergoeding schade: hoger beroep uitgesloten? Uitleg art. 5 Dgr jo. art. 52 Ow. Art. 6 en 13 EVRM en art. 1 Eerste Protocol bij EVRM. Het is in overeenstemming met de tekst van art. 5 Deltawet grote rivieren (Dgr) en het strookt met het systeem van deze wet en de bedoeling van de wetgever, dat art. 52 Onteigeningswet (OW), waarin hoger beroep wordt uitgesloten, van overeenkomstige toepassing is op een vonnis aangaande de rechtmatigheid van het besluit tot het geven van een last tot onverwijlde inbezitneming op grond van de Deltawet grote rivieren en de vaststelling — op de voet van de Onteigeningswet — van de vergoeding van de als gevolg van deze inbezitneming geleden schade. Datzelfde geldt als de vordering tot schadevergoeding niet (slechts) wordt gebaseerd op art. 5 Dgr jo. art. 74 Ow, maar (tevens) op art. 6:162 BW. Van strijd met art. 6 lid 1 en art. 13 EVRM is geen sprake, aangezien deze verdragsbepalingen niet een recht op behandeling van een zaak in tweede feitelijke instantie waarborgen. Art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM waarborgt, voor zover hier van belang, dat ‘deprivation of possessions’ — zoals bij de onderhavige inbezitnemingen uit hoofde van de Deltawet grote rivieren — in overeenstemming is met de voorwaarden die bij de wet zijn voorzien. Daaraan is hier voldaan. De wettelijke regeling voldoet aan de in art. 1 van het Eerste Protocol besloten liggende eisen van toegankelijkheid, precisie en voorzienbaarheid. De hier aan de orde zijnde uitsluiting van hoger beroep maakt dat niet anders; de wijze waarop te dezen in een rechtsmiddel is voorzien heeft immers niet betrekking op de voorwaarden waaronder die inbezitnemingen gerechtvaardigd zijn.