JOL 2006, 239:Uitlevering. Door minister verleende toestemming voor strafvervolging voor feit waarvoor de Nederlandse rechter de uitlevering ontoelaatbaar oordeelde onrechtmatig? De omstandigheid dat uitlevering ter vervolging van een bepaald feit eerder ontoelaatbaar is verklaard, staat niet in de weg aan een herhaald verzoek tot uitlevering en aan een nieuwe beoordeling — in dat geval door de uitleveringsrechter — van de toelaatbaarheid van de uitlevering ter zake van dat feit. Tekst noch strekking van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV) en de Uitleveringswet verzet zich ertegen dat ingeval uitlevering van de opgeëiste persoon voor andere feiten reeds heeft plaatsgevonden, een verzoek tot aanvullende toestemming voor strafvervolging als bedoeld in art. 14 lid 1 sub a EUV wordt gedaan voor feiten ten aanzien waarvan de uitlevering eerder ontoelaatbaar is verklaard en uitlevering is geweigerd. Op dat verzoek beslist de minister van justitie op de voet van art. 12 lid 2 Uitleveringswet, waarbij hij gebonden is aan de voorwaarden die deze wet en het EUV stellen.