HR, 24-03-2006, nr. R05/150HR
ECLI:NL:PHR:2006:AU8186
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-2006
- Zaaknummer
R05/150HR
- LJN
AU8186
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AU8186, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑03‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU8186
ECLI:NL:PHR:2006:AU8186, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AU8186
- Wetingang
art. 1 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
art. 1 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
BJ 2006/23 met annotatie van W. Dijkers
BJ 2006/23 met annotatie van W. Dijkers
Uitspraak 24‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Bopz. Voorwaardelijke machtiging of machtiging tot voortgezet verblijf?, is een woonvoorziening van een zorginstelling - waar de betrokkene ten tijde van de beslissing verbleef - aangemerkt als een psychiatrisch ziekenhuis in de zin art. 1 lid 1, aanhef en onder h?; onvolledige en later gerectificeerde mededeling van de inhoud van een aanmerkingsbesluit van de minister VWS in de Staatscourant.
24 maart 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/150HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 8 juli 2005 onder overlegging van een op 5 juli 2005 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van het verblijf van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de behandelend psychiater en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige op 1 augustus 2005 had gehoord, is de behandeling ter terechtzitting voortgezet op 16 augustus 2005 en heeft de rechtbank bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van een jaar.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de officier van justitie heeft bij brief van 28 december 2005 en de advocaat van betrokkene heeft bij brief van 30 december 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Bij het onder 1 vermeld verzoekschrift van 8 juli 2005 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van het verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis "Mentrum, lokatie Tesselschadestraat, afdeling Rehab te Amsterdam". Tijdens de behandeling van dit verzoek ter terechtzitting van de rechtbank op 1 augustus 2005 verbleef betrokkene in een GEO-woonvoorziening van Mentrum aan de Passeerderstraat 53-I te Amsterdam, waar zij in aanwezigheid van haar raadsvrouw, de behandelend psychiater en de sociaal-verpleegkundige door de rechtbank is gehoord.
Bij die gelegenheid heeft de raadsvrouw van betrokkene onder meer en kort samengevat als verweer aangevoerd dat het inleidend verzoek tot voortgezet verblijf niet toewijsbaar was nu betrokkene niet verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz omdat de locatie waar zij verbleef niet is toegerust voor onvrijwillige opnemingen, niet afzonderlijk is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis en geen onderdeel vormt van het psychiatrisch ziekenhuis "Mentrum, Langdurige klinische Zorg (LKZ), locatie Integratieproject GEO, adres: Passeerderstraat 7a te 1016 XB Amsterdam", vermeld in de bijlage 1 van de Regeling aanmerking psychiatrische ziekenhuizen Bopz (Stcrt. 24 december 2003, nr. 249, blz. 35). Nu betrokkene volgens de raadsvrouw buiten een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, had de officier van justitie op basis van het behandelingsplan waarmee betrokkene heeft ingestemd, een voorwaardelijke machtiging moeten aanvragen.
Ter terechtzitting van 16 augustus 2005 heeft de officier van justitie, onder overlegging van een kopie uit de Staatscourant van 5 augustus 2004 waarin onder meer werd aangegeven dat de locatie "Integratieproject GEO" van Mentrum Amsterdam was aangemerkt als een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz, haar verzoek gehandhaafd.
De behandelend psychiater heeft op de terechtzittingen van 1 en 16 augustus 2005 verklaard dat het GEO-project niet de kenmerken van een psychiatrisch ziekenhuis heeft en dat bewoners ambulant worden begeleid en voorbereid op zelfstandig wonen; bij decompensatie van betrokkene is volgens de psychiater binnen het GEO-project een opname en behandeling niet mogelijk en zou zij dienen te worden opgenomen in een kliniek van Mentrum (bijv. SPDC Oud West). Om deze redenen achtte ook de psychiater een voorwaardelijke machtiging geïndiceerd.
3.2 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, voor de duur van één jaar. Voorzover thans van belang, heeft de rechtbank daartoe het volgende overwogen:
"Zij weegt bij haar beslissing mee dat in de door de officier van justitie overgelegde kopie van de Staatscourant van augustus 2004 het GEO project is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder h van de Wet Bopz. Daarbij zijn niet afzonderlijk de onderdelen en huisnummers van het GEO project vermeld. Het dient er dus voor worden gehouden dat het GEO project is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis. Het past niet in het systeem van de Wet een verzoek tot voorwaardelijke machtiging in te dienen in het onderhavige geval, waarin voortzetting van het verblijf in het GEO project, een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder h van de Wet Bopz bedoeld wordt.
Bij betrokkene is onvoldoende sprake van bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis."
Hiertegen komt het middel in drie onderdelen op.
3.3.1 In onderdeel 1 ligt de primaire klacht besloten dat de rechtbank ten onrechte voor haar beslissing tot uitgangspunt heeft genomen dat betrokkene verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz. Deze klacht slaagt.
3.3.2 In artikel 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder een "psychiatrisch ziekenhuis", voorzover in cassatie van belang, verstaan: een door "Onze Minister", waarmee thans is bedoeld de Minster van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), als psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, gericht op behandeling, verpleging en verblijf van personen die gestoord zijn in hun geestvermogens en mede geschikt voor de desbetreffende categorie van met toepassing van hoofdstuk VI, § 1 opgenomen personen.
Op grond van artikel 1 lid 1 van de Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis Bopz van 11 januari 1994 (Stcrt. 1994, 12) worden als psychiatrisch ziekenhuis in de hiervoor bedoelde zin aangemerkt de zorginstellingen en afdelingen van de zorginstellingen, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling. Die bijlage, zoals laatstelijk gepubliceerd in Staatscourant 24 december 2003, nr. 249, blz. 35 vermeldt "Mentrum, geestelijke gezondheidszorg Amsterdam" aan de Boelelaan 8 (1083 HJ) te Amsterdam als "Algemeen psychiatrisch ziekenhuis". Blijkens de mededeling van de Minister van VWS in de Staatscourant van 5 augustus 2004, nr. 148, blz. 49, heeft de minister bij besluit, nr. GVM/2496022, aan het bestuur van Mentrum een aanmerking als psychiatrisch ziekenhuis als hiervoor bedoeld afgegeven voor - voor zover thans van belang - de afdeling van deze zorginstelling "Locatie Integratieproject GEO, Amsterdam". Nadien is in de Staatscourant van 14 december 2005, nr. 243, deze mededeling gerectificeerd in die zin dat daaraan werd toegevoegd tussen "GEO" en "Amsterdam": "Passeerderstraat 7a, 1016 XB".
3.3.3 Uit een en ander moet worden afgeleid dat de woonvoorziening aan de Passeerderstraat 53-I waar betrokkene in het kader van het GEO-project op 16 augustus 2005 verbleef, niet door de minister als psychiatrisch ziekenhuis als hiervoor bedoeld is aangemerkt, dat daarom op genoemd moment deze woonvoorziening niet als zodanig gold en betrokkene dus niet verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de wet.
3.3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat betrokkene reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef en op grond daarvan het inleidend verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf heeft toegewezen. Daaraan doet niet af dat de rechtbank is afgegaan op de toen nog niet gerectificeerde mededeling in de Staatscourant van 5 augustus 2004. Die mededeling is immers nadien gebleken onvolledig te zijn en in zaken als deze is in cassatie beslissend, niet of de rechtbank op grond van de haar toen ter beschikking staande gegevens de woonvoorziening waarin betrokkene ten tijde van de beslissing van de rechtbank verbleef, als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz mocht aanmerken, maar of die woonvoorziening zulks werkelijk was.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 16 augustus 2005;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 maart 2006.
Conclusie 24‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Bopz. Voorwaardelijke machtiging of machtiging tot voortgezet verblijf?, is een woonvoorziening van een zorginstelling - waar de betrokkene ten tijde van de beslissing verbleef - aangemerkt als een psychiatrisch ziekenhuis in de zin art. 1 lid 1, aanhef en onder h?; onvolledige en later gerectificeerde mededeling van de inhoud van een aanmerkingsbesluit van de minister VWS in de Staatscourant.
R05/150HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 16 december 2005
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
tegen
Officier van Justitie te Amsterdam
In deze Bopz-zaak gaat het om de juridische status van een woonvoorziening, behorend tot een psychiatrisch ziekenhuis, en om de mogelijkheden voor een voorwaardelijke machtiging.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Bij inleidend verzoekschrift d.d. 8 juli 2005 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van thans-verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis van Mentrum. Bij het verzoek waren gevoegd een geneeskundige verklaring d.d. 5 juli 2005, een afschrift van het behandelingsplan en de aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz.
1.2. De rechtbank heeft op 1 augustus 2005 betrokkene en haar raadsvrouw, de behandelend psychiater en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige gehoord. Namens betrokkene is verweer gevoerd. Volgens dit verweer gaat de officier van justitie ten onrechte ervan uit dat betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft: betrokkene verblijft op een afzonderlijke lokatie, namelijk een woning van het zgn. GEO-project, ter voorbereiding op het zelfstandig wonen. Wel zou volgens dit verweer een voorwaardelijke machtiging kunnen worden verleend. In dit verband is namens betrokkene gesteld dat de voorbereiding van een voorwaardelijke machtiging reeds in gang was gezet en met haar instemming een behandelingsplan is opgesteld. Hieraan kon geen gevolg worden gegeven omdat de officier van justitie zich op het standpunt stelde dat een voorwaardelijke machtiging niet mogelijk is zolang betrokkene, ook op deze lokatie, in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft.
1.3. Op 16 augustus 2005 is de behandeling voortgezet in aanwezigheid van de officier van justitie. Deze heeft een document overgelegd waaruit blijkt dat het GEO-project is aangewezen als psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie is van oordeel dat een voorwaardelijke machtiging niet mogelijk is omdat betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft en het ook de bedoeling is dat het verblijf van betrokkene in het GEO-project wordt voortgezet.
1.4. Bij beschikking van 16 augustus 2005 heeft de rechtbank de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor de duur van een jaar. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het GEO-project van Mentrum is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz. Het past niet in het systeem van de Wet Bopz, een voorwaardelijke machtiging te verlenen wanneer de voortzetting van het verblijf van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis wordt beoogd(1).
1.5. Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. Namens de officier van justitie is een verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Onderdeel I bestrijdt met een rechtsklacht en subsidiair met een motiveringsklacht het oordeel dat het systeem van de Wet Bopz zich ertegen verzet een voorwaardelijke machtiging te verlenen wanneer de betrokkene, zoals in dit geval, ter voorbereiding op het zelfstandig wonen in een woonvoorziening van het psychiatrisch ziekenhuis verblijft.
2.2. Art. 1, eerste lid, aanhef en onder h, Wet Bopz bepaalt, voor zover thans van belang, dat in deze wet onder `psychiatrisch ziekenhuis' wordt verstaan: een door Onze Minister als psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, gericht op behandeling, verpleging en verblijf van personen die gestoord zijn in hun geestvermogens en mede geschikt voor de desbetreffende categorie van met toepassing van hoofdstuk VI, par. 1, of hoofdstuk VIII opgenomen personen.
2.3. In de Staatscourant van 5 augustus 2004, nr. 148, blz. 49, is opgenomen dat onder nr. GVM/2496022 aan het bestuur van Mentrum geestelijke gezondheidszorg te Amsterdam een aanmerking als psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in art. 1, eerste lid, onder h, Wet Bopz is afgegeven voor, onder meer, "Locatie Integratieproject GEO, Amsterdam". Op blz. 3 van het cassatieverzoekschrift wordt gesteld: "Het is de vraag of daarmede vaststaat dat het woonhuis met appartementen waar verzoekster nu woont daaronder valt". Ik lees in deze vraagstelling niet een cassatieklacht. In cassatie kan niet een nieuw onderzoek naar de feiten worden verricht. Voor het geval de algemene slotklacht over onbegrijpelijkheid van de overwegingen van de rechtbank ook hierop ziet, is de vaststelling van de rechtbank niet onbegrijpelijk. De rechtbank heeft immers overwogen dat het GEO-project door de minister is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis, waarbij niet afzonderlijk de onderdelen en huisnummers van (gebouwen behorende tot) dit project zijn vermeld. De rechtbank gaat onmiskenbaar met de officier van justitie ervan uit dat betrokkene verblijft in "een onderdeel van het Integratieproject GEO van Mentrum Amsterdam"(2). Deze motivering kan de vaststelling dragen. In cassatie kan derhalve ervan worden uitgegaan dat betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft.
2.4. Een voorwaardelijke machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis (niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting) slechts door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend; zie art. 14a lid 2 Wet Bopz. Voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging is nodig dat een behandelingsplan wordt opgesteld. In dit plan wordt het psychiatrisch ziekenhuis vermeld dat bereid is de betrokkene op te nemen indien deze de voorwaarden niet naleeft of indien het gevaar niet langer buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door naleving van de gestelde voorwaarden (art. 14a lid 5 Wet Bopz). Art. 14d lid 1 Wet Bopz bepaalt, dienovereenkomstig, dat de geneesheer-directeur van dat ziekenhuis de betrokkene doet opnemen wanneer het gevaar niet langer buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door naleving van de gestelde voorwaarden; hij kan de betrokkene doen opnemen wanneer deze de gestelde voorwaarden niet naleeft of op verzoek van de betrokkene. Vanaf de beslissing van de geneesheer-directeur tot opneming geldt de voorwaardelijke machtiging voor rest van haar geldigheidsduur als een (onvoorwaardelijke) voorlopige machtiging (zie art. 14d lid 2 Wet Bopz), óók bij opneming op verzoek van de patiënt zelf(3).
2.5. De tekst van art. 14a en art. 14d Wet Bopz veronderstelt dat de betrokkene buiten het psychiatrisch ziekenhuis verblijft totdat op de voet van art. 14d lid 1 wordt besloten tot opneming. Dit strookt met de bedoeling van de wetgever bij de invoering van de voorwaardelijke machtiging(4). Onder het vroegere recht werd als een bezwaar gevoeld dat de wet niet anders kende dan: (a) een vrijwillige opneming in het ziekenhuis indien de betrokkene blijk geeft van de nodige bereidheid daartoe, of (b) een gedwongen opneming indien de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. In de praktijk bestond ook de patiënt met een stoornis van de geestvermogens die hem gevaar doet veroorzaken, maar ten aanzien van wie een gedwongen opneming zou kunnen worden voorkómen wanneer de wetgever een mogelijkheid zou scheppen om aan de patiënt voorwaarden te stellen met betrekking tot zijn behandeling en zijn gedrag buiten het ziekenhuis. In de praktijk gaat het dikwijls om de voorwaarde van het regelmatig innemen van de door de arts voorgeschreven medicatie.
2.6. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van de voorwaardelijke machtiging biedt m.i. geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat een voorwaardelijke machtiging óók zou kunnen worden gegeven ten aanzien van een patiënt die reeds in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen en na het verlenen van de machtiging in het ziekenhuis zal blijven. Indien de betrokkene buiten het psychiatrisch ziekenhuis verblijft, gaat van de omstandigheid dat de geneesheer-directeur op de voet van art. 14d lid 1 tot opneming kan besluiten een prikkel uit tot naleving van de gestelde voorwaarden. Indien de betrokkene reeds in het psychiatrisch ziekenhuis verblijft, ontbreekt die prikkel.
2.7. Wanneer de geldigheidsduur van een lopende onvoorwaardelijke machtiging verstrijkt, en de vraag aan de orde komt of (opnieuw) een machtiging tot voortgezet verblijf kan worden verleend, is het mogelijk dat - in plaats van een onvoorwaardelijke machtiging tot voortgezet verblijf - een voorwaardelijke machtiging wordt verleend indien aan de daarvoor gestelde vereisten is voldaan. Dit volgt ook uit het bepaalde in art. 48, lid 1, onder b onder 1, Wet Bopz. Wanneer tijdig door de officier van justitie een nieuwe machtiging is verzocht, wacht de geneesheer-directeur met het verlenen van ontslag. Wanneer de beschikking van de rechter een andere beslissing bevat dan een machtiging tot voortgezet verblijf - dus ook: wanneer de rechter een voorwaardelijke machtiging verleent -, verleent de geneesheer-directeur aan de betrokkene ontslag uit het ziekenhuis(5). Ook deze regel duidt erop dat de wetgever van mening is geweest dat een verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis niet samengaat met het verlenen van een voorwaardelijke machtiging.
2.8. In de onderhavige zaak heeft de behandelend psychiater ter terechtzitting van 1 augustus 2005 verklaard dat de woonvoorziening waarin betrokkene thans verblijft niet is ingericht op klinische opnamen: "Het is niet zo dat betrokkene, indien zij bijv. zou decompenseren(6), daar klinisch kan worden opgenomen en behandeld. Evenmin hebben we daar de beschikking over een separeerruimte. Mocht betrokkene psychotisch worden, dan moet zij bijv. worden opgenomen in SPDC Oud West."(7) Kennelijk heeft de behandelend psychiater voor ogen gehad dat een prikkel tot naleving van de te stellen voorwaarden kan worden gevonden in de mogelijkheid van opname in een ander psychiatrisch ziekenhuis. Daarvoor is de voorwaardelijke machtiging echter niet bedoeld. Zij is bedoeld om patiënten buiten een psychiatrisch ziekenhuis te kunnen laten verblijven, indien het te vrezen gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden(8).
2.9. In Rb. Assen 8 april 2004, BJ 2004, 20 m.nt. W. Dijkers, is een ander standpunt ingenomen(9). Ook in die zaak werd een (onvoorwaardelijke) machtiging tot voortgezet verblijf verzocht. De rechtbank hield de zaak aan teneinde de officier van justitie gelegenheid te geven alsnog een verzoek tot een voorwaardelijke machtiging in te dienen (art. 8a Wet Bopz). De rechtbank was van oordeel dat een voorwaardelijke machtiging mogelijk moet worden geacht indien de patiënt in het psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis zou dan, in de zienswijze van de rechtbank, moeten gelden als een vrijwillig verblijf(10). Wanneer aan de maatstaf van art. 14d lid 1 Wet Bopz is voldaan, kan de geneesheer-directeur het vrijwillige verblijf in het ziekenhuis wijzigen in een gedwongen verblijf. De redengeving van de beschikking rust in feite op twee pijlers: (i) "De wet vermeldt nergens dat een voorwaardelijke machtiging niet kan worden verleend, indien degene voor wie die machtiging zou gelden feitelijk verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis" en (ii) het subsidiariteitsbeginsel: indien het gevaar kan worden afgewend door een vrijwillig verblijf in het ziekenhuis met een voorwaardelijke machtiging, heeft dit - als een voor de patiënt minder ingrijpende maatregel - de voorkeur boven een (onvoorwaardelijke) machtiging tot voortgezet verblijf.
2.10. De eerste grond spreekt mij niet aan. Uit de samenhang met art. 14d lid 1 en de hiervoor besproken parlementaire geschiedenis volgt dat de mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging is bedoeld om een verblijf buiten het ziekenhuis mogelijk te maken in gevallen waarin zónder het stellen van voorwaarden een verblijf buiten het ziekenhuis niet mogelijk zou zijn geweest vanwege het gevreesde gevaar. De mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging is niet bedoeld om aan de behandeling van een patiënt die op basis van vrijwilligheid in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, kracht bij te zetten door aan de patiënt bepaalde voorwaarden op te leggen.
2.11. De tweede grond, het `subsidiariteitsargument', snijdt in zoverre hout, dat een voorwaardelijke machtiging in het algemeen(11) minder ingrijpend voor de patiënt moet worden geacht dan een (onvoorwaardelijke) machtiging tot opneming of voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Het subsidiariteitsargument gaat uitsluitend op wanneer een onvoorwaardelijke machtiging het enige beschikbare alternatief is. Een vrijwillig verblijf in het ziekenhuis mét een voorwaardelijke machtiging is voor de patiënt echter belastender dan een vrijwillig verblijf zónder voorwaardelijke machtiging. Mogelijk is gedacht aan de problematiek van de psychiatrische patiënt die buiten het ziekenhuis verblijft, doch vreest voor een terugval en in verband daarmee zichzelf op voorhand wil vastleggen (de zgn. `zelfbinding'; de Amerikaanse rechtsliteratuur spreekt in dit verband beeldend van `Ulyssescontracts'). Deze problematiek is onderwerp van wetsvoorstel 28 283, dat momenteel bij de Eerste Kamer in behandeling is. Waarschijnlijker is, dat de rechtbank te Assen een patiënt voor ogen heeft gehad die op basis van vrijwilligheid in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft en die instemt met het behandelingsplan, doch van wie wordt verwacht dat hij/zij zónder de prikkel van een voorwaardelijke machtiging het niet zal volhouden zich aan de leefregels in het behandelingsplan te houden, met inbegrip van het innemen van de voorgeschreven medicatie. De prikkel tot naleving van die leefregels zou dan moeten zijn dat het vrijwillig verblijf door middel van een beslissing van de geneesheer-directeur ex art. 14d lid 1 Wet Bopz kan worden gewijzigd in een onvrijwillig verblijf, hetgeen meebrengt dat het regime van Hoofdstuk III Wet Bopz van toepassing wordt. In feite wordt in de door de rechtbank te Assen aanvaarde constructie een buitenwettelijk `drangmiddel' aanvaard. Dit komt mij, zoals gezegd, voor als strijdig met de wet.
2.12. Het oordeel van de rechtbank in de thans bestreden beschikking, dat een voorwaardelijke machtiging niet kan worden verleend zolang betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft en zal blijven, acht ik om de hiervoor aangegeven redenen niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. Een rechtsoordeel kan niet met vrucht worden bestreden door middel van een motiveringsklacht. Overigens is de motivering van het gegeven oordeel niet onbegrijpelijk.
2.13. Hoewel in deze zaak niet aan de orde, kan nog kort worden gewezen op het probleem dat Dijkers heeft aangesneden in zijn noot onder BJ 2004, 20, te weten het geval van de patiënt die feitelijk buiten het ziekenhuis verblijft nadat ten aanzien van hem een voorwaardelijke machtiging is verleend. Wanneer deze patiënt zich vrijwillig en tijdelijk laat opnemen in het psychiatrisch ziekenhuis, in verband met een (naderende) decompensatie, verblijft hij dan als vrijwillig opgenomen patiënt in het ziekenhuis òf moet de geneesheer-directeur gebruik maken van zijn bevoegdheid krachtens art. 14d lid 1 Wet Bopz? De wettekst suggereert, anders dan de MvT, dat de geneesheer-directeur in zo'n geval bevoegd moet worden geacht een besluit als bedoeld in art. 14d lid 1 Wet Bopz achterwege te laten. Het praktische belang van de vraag is, vanzelfsprekend, gelegen in de conversie van de verleende voorwaardelijke machtiging in een (onvoorwaardelijke) voorlopige machtiging zodra de geneesheer-directeur toepassing geeft aan art. 14d lid 1. Wat daarvan zij, in het onderhavige geval waarin het steeds de bedoeling is geweest dat betrokkene in het GEO-project (derhalve, naar de vaststelling van de rechtbank, in een als zodanig aangemerkt psychiatrisch ziekenhuis) verblijft, komt de rechter niet toe aan het verlenen van een voorwaardelijke machtiging en doet deze vraag zich niet voor.
2.14. Onderdeel II herhaalt het gestelde in onderdeel I, met als toevoeging dat de rechtbank ambtshalve toepassing had moeten geven aan art. 8a Wet Bopz (d.w.z. het aanhouden van de zaak teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen alsnog een verzoek in te dienen tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging). Uit het voorgaande volgt dat en waarom deze klacht niet tot cassatie leidt.
2.15. Onderdeel III bevat een motiveringsklacht, gericht tegen de overweging dat bij betrokkene onvoldoende sprake is van bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Het oordeel van de rechtbank steunt voor een belangrijk deel op de verklaring van de behandelend psychiater ter terechtzitting, welke inhoudt dat hij de door betrokkene geuite bereidheid tot behandeling op vrijwillige basis thans nog onvoldoende consistent acht. De motiveringsklacht houdt in dat dit niet voldoende is, en dat onbegrijpelijk is waarom de rechtbank de door de officier van justitie verzochte machtiging tot voortgezet verblijf niet heeft afgewezen. In het middelonderdeel wordt erop gewezen dat betrokkene de nodige bereidheid heeft getoond om te verblijven op de plaats waar zij thans behandeling ondergaat (het GEO-project) en dat zij ook het behandelingsplan heeft ondertekend.
2.16. Indien het gevreesde gevaar kan worden weggenomen door het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis op een vrijwillige basis, is er geen grond voor het verlenen van een (onvoorwaardelijke) machtiging tot voortgezet verblijf. Het oordeel van de rechtbank komt hierop neer, dat de omstandigheid dat betrokkene de bereidheid heeft uitgesproken om in het GEO-project te blijven en dat zij met het behandelingsplan heeft ingestemd nog niet voldoende is om het gevreesde gevaar weg te nemen. Het oordeel van de rechtbank is klaarblijkelijk gebaseerd op de verklaring van de behandelende psychiater dat de door betrokkene getoonde bereidheid nog onvoldoende consistent is. De waardering van de consistentie van de bereidverklaring berust op een oordeel van feitelijke aard. Onbegrijpelijk is het oordeel niet, ook niet in het licht van de overige gedingstukken. In de toelichting op de klacht wordt, terecht, benadrukt dat de thans bestreden beschikking strekt tot vrijheidsbeneming voor de duur van maximaal een jaar. De moeilijkheid is evenwel, dat van de rechtbank bezwaarlijk kan worden verlangd een verdergaande motivering te geven van een dergelijk oordeel over de consistentie van de bereidheid; het berust in overwegende mate op medisch inzicht. De consistentie van de getoonde bereidheid kan eigenlijk alleen maar worden getoetst in de praktijk, door te observeren of betrokkene zich houdt aan de leefregels die haar door de behandelende artsen zijn voorgeschreven ter voorkoming van het gevreesde gevaar. Daartoe heeft de rechtbank kennelijk geen reële mogelijkheid gezien, hetgeen niet onbegrijpelijk is te noemen(12). Het in feitelijke aanleg gevoerde verweer, dat zich concentreerde op de in onderdeel I besproken kwestie, gaf de rechtbank evenmin aanleiding tot nader onderzoek of tot nadere uiteenzettingen omtrent de consistentie van de getoonde bereidheid. De slotsom is dat onderdeel III niet tot cassatie behoeft te leiden.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 De beschikking is gepubliceerd in BJ 2005, 39 m.nt. red. In gelijke zin: Rb Utrecht 2 augustus 2005, BJ 2005, 44 m.nt. red.
2 Ook het behandelingsplan (onder 4) vermeldt dat betrokkene "in het GEOproject" verblijft. De behandelend psychiater verklaarde ter zitting van 1 augustus 2005 dat betrokkene verblijft "in de Passeerderstraat, zijnde een GEO-woonvoorziening van Mentrum" en: "De woonvoorziening in de Passeerderstraat 7-11 is gehuisvest in één gebouw. Het betreft een ambulant centrum, waar de bewoners worden voorbereid op zelfstandig wonen".
3 MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 27 289, nr. 3, blz. 12.
4 Wet van 13 juli 2002, Stb. 431. Zie van de Kamerstukken onder nummer 27 289 in het bijzonder de MvT (nr. 3, blz. 2): "waarbij door het stellen van voorwaarden (...) het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend" en: "Om mogelijk te maken dat voorwaarden aan een patiënt inzake zijn behandeling en gedrag kunnen worden opgelegd buiten een intramurale setting ..."; ibidem, blz. 6-7 en blz. 12; de Nota n.a.v. het verslag, nr. 7, blz. 8 en blz. 16: "Hoewel de behandeling, anders dan bij een voorlopige machtiging of een machtiging tot voortgezet verblijf, buiten de inrichting plaatsvindt ...". Zie ook: minister Borst-Eilers (Hand. II 6 september 2001, blz. 99-6209): "Met deze voorwaardelijke machtiging wordt het mogelijk om personen die voor een gedwongen opneming in aanmerking komen, te behandelen buiten de setting van een psychiatrisch ziekenhuis".
5 Vgl. NAV, Kamerstukken II 2000/01, 27 289, nr. 7, blz. 16-17; tweede NvW, Kamerstukken II 2000/01, nr. 9, blz. 3: "Indien de rechter ten aanzien van een patiënt die uit hoofde van een voorlopige machtiging, een machtiging tot voortgezet verblijf of een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, een voorwaardelijke machtiging verleent, dient deze patiënt door de geneesheer-directeur te worden ontslagen."
6 Ter toelichting: ten aanzien van betrokkene is, blijkens de geneeskundige verklaring, de diagnose `schizofrenie' gesteld.
7 SPDC Centrum Oud-West te Amsterdam, is één van de andere lokaties van Mentrum die, blijkens eerdergenoemde editie van de Staatscourant, als psychiatrisch ziekenhuis zijn aangewezen.
8 Voor de overplaatsing naar een ander ziekenhuis geeft de Wet Bopz regels in art. 55.
9 Zie ook: Rb. Zutphen 23 maart 2004, BJ 2004, 24 m.nt. W. Dijkers, echter zonder een hierop toegespitste motivering.
10 D.w.z. dat de patiënt blijk geeft van de nodige bereidheid tot opneming of verblijf; zie art. 53 Wet Bopz.
11 Niet in alle gevallen; dat hangt af van de inhoud van de gestelde voorwaarden.
12 In de geneeskundige verklaring (rubriek 6) is ingevuld: "Het ziektebesef is dermate broos, dat patiënte kan stoppen met de orale antipsychotica. Het risico op een psychotische decompensatie en het daaruit voortkomende gevaar is dan zeer groot. Alle vormen van vrijwillige psychiatrische hulpverlening hebben in het recente verleden niet tot succes geleid."