RFR 2006, 25
Kinderontvoering. Waar had het kind onmiddellijk voor de gestelde ongeoorloofde overbrenging haar gewone verblijfplaats in de zin van art. 3 HKOV?
HR 20-01-2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU4795
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 januari 2006
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
R05/083HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
AU4795
- JCDI
JCDI:ADS871577:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2006:AU4795, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑01‑2006
ECLI:NL:PHR:2006:AU4795, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2006
- Wetingang
Essentie
Waar had het kind onmiddellijk voor de gestelde ongeoorloofde overbrenging haar gewone verblijfplaats in de zin van art. 3 Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV)? Indien sprake is van een ongeoorloofde overbrenging, stuit de verzochte last tot terugkeer van het kind dan af op de weigeringsgrond van art. 13 lid 1, aanhef en onder b, HKOV (het bestaan van een ernstig risico dat het kind door de terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht)? Restrictieve toepassing weigeringsgronden.
Samenvatting
Uit de relatie van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.