NJ 2006, 545
Internationale kinderontvoering. Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980. Gewone verblijfplaats kind; peildatum; feitelijk oordeel. Weigeringsgrond van art. 13 lid 1 sub b; restrictieve toepassing; maatstaf.
HR 20-01-2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU4795, m.nt. Th.M. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 januari 2006
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
R05/083HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- Noot
Th.M. de Boer
- LJN
AU4795
- JCDI
JCDI:ADS143669:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2006:AU4795, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑01‑2006
ECLI:NL:PHR:2006:AU4795, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2006
- Wetingang
Essentie
Internationale kinderontvoering. Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980. Gewone verblijfplaats kind; peildatum; feitelijk oordeel. Weigeringsgrond van art. 13 lid 1 sub b; restrictieve toepassing; maatstaf.
Voor de beantwoording van de vraag of een overbrenging of vasthouding ongeoorloofd is in de zin van art. 3 lid 1 sub a Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 (HKOV), is beslissend het gezagsrecht overeenkomstig het recht van de staat waarin het kind zijn gewone verblijfplaats had onmiddellijk voorafgaande aan de overbrenging. Het oordeel met betrekking tot de vraag waar de minderjarige op dat tijdstip zijn gewone verblijfplaats had, is zozeer verweven met waarderingen van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.