HR, 25-11-2005, nr. R05/099HR
ECLI:NL:PHR:2005:AU2866
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-11-2005
- Zaaknummer
R05/099HR
- LJN
AU2866
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU2866, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑11‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU2866
ECLI:NL:PHR:2005:AU2866, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑11‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU2866
- Wetingang
- Vindplaatsen
BJ 2006/4 met annotatie van Redactie
BJ 2006/4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 25‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Bopz, geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf, vijfjaarstermijn ex art. 17 lid 4 i.p.v. tweejaarstermijn ex art. 19, analoge toepassing van art. 17 lid 4 niet verenigbaar met gesloten stelsel van de Wet Bopz, art. 15 lid 1 Gr. en art. 5 EVRM; HR doet zelf de zaak af.
25 november 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/099HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk,
t e g e n
[Verweerder],
verblijvende te Poortugaal,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 19 mei 2005 onder overlegging van een op 18 mei 2005 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van verweerder in cassatie - verder te noemen: betrokkene - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, en de plaatsvervangend behandelend arts op 31 mei 2005 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde dag de verzochte machtiging tot uiterlijk 31 mei 2010 verleend.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad op de wijze als aangegeven in alinea 2.6 van deze conclusie.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie om een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis DeltaBouman te Poortugaal heeft de rechtbank bij beschikking van 31 mei 2005 machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 31 mei 2010. Met betrekking tot de geldigheidsduur van de machtiging heeft de rechtbank overwogen:
"De behandelaar deelt mede, dat betrokkene zonder onderbreking meer dan ruim 10 jaar op grond van een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. De betrokkene is duurzaam aangewezen op toezicht. Verandering in de situatie is naar medisch inzicht in het geheel niet meer te verwachten. Van enige gerichte behandeling kan ook geen sprake meer zijn. In wezen fungeert de als long-stay ingerichte afdeling, waar betrokkene verblijft, voor hem als een verpleeginrichting. De behandelaar deelt mede dat ook op lange termijn de situatie en de beoordeling van de betrokkene niet verandert. De rechtbank zal in verband met het vorenstaande de geldigheidsduur van de te verlenen machtiging bepalen op 5 jaar."
3.2 Met dit oordeel heeft de rechtbank miskend dat voor de door haar bepaalde geldigheidsduur van vijf jaar de voor de onderhavige maatregel vereiste wettelijke grondslag ontbreekt. Anders dan de rechtbank kennelijk heeft aangenomen, leent het in art. 17 lid 4 Wet Bopz bepaalde zich niet voor analoge toepassing in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze analoge toepassing is niet te verenigen met het gesloten stelsel van de Wet Bopz, art. 15 lid 1 Grondwet en art. 5 EVRM. De op dit een en ander gerichte klachten van het middel zijn dus gegrond. De overige klachten behoeven geen behandeling.
3.3 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen, nu de vernietiging van de beschikking van de rechtbank slechts de termijn betreft waarvoor de machtiging is verleend.
Op grond van de hiervóór aangehaalde overweging van de rechtbank kan als vaststaand worden aangenomen dat betrokkene zonder onderbreking meer dan ruim tien jaar op grond van een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Derhalve kan op grond van art. 19 Wet Bopz een machtiging tot voorgezet verblijf worden verleend die een geldigheidsduur heeft van ten hoogste twee jaren. Nu voorts uit de beschikking van de rechtbank volgt dat deze geldigheidsduur van de machtiging gerechtvaardigd en wenselijk is, zal de Hoge Raad machtiging voor de duur van twee jaren verlenen, te rekenen vanaf de datum van de beschikking van de rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 31 mei 2005;
verleent machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 31 mei 2007.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 november 2005.
Conclusie 25‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Bopz, geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf, vijfjaarstermijn ex art. 17 lid 4 i.p.v. tweejaarstermijn ex art. 19, analoge toepassing van art. 17 lid 4 niet verenigbaar met gesloten stelsel van de Wet Bopz, art. 15 lid 1 Gr. en art. 5 EVRM; HR doet zelf de zaak af.
R05/099HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 2 september 2005
Conclusie inzake:
Officier van Justitie te Rotterdam
tegen
[betrokkene = verweerder]
In deze Bopz-zaak gaat het om de geldigheidsduur van de verleende machtiging tot voortgezet verblijf.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Bij inleidend verzoekschrift d.d. 19 mei 2005 heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam aan de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van gerekestreerde in cassatie (hierna: betrokkene) in het psychiatrisch ziekenhuis DeltaBouman te Portugaal.
1.2. De rechtbank heeft betrokkene en zijn advocaat gehoord, alsmede de plaatsvervangend behandelend arts [betrokkene 1]. Bij beschikking van 31 mei 2005 heeft de rechtbank machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatisch ziekenhuis tot uiterlijk 31 mei 2010.
1.3. Met betrekking tot de geldigheidsduur van de machtiging heeft de rechtbank overwogen:
"De behandelaar deelt mede, dat betrokkene zonder onderbreking meer dan ruim 10 jaar op grond van een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. De betrokkene is duurzaam aangewezen op toezicht. Verandering in de situatie is naar medisch inzicht in het geheel niet meer te verwachten. Van enige gerichte behandeling kan ook geen sprake meer zijn. In wezen fungeert de als long-stay ingerichte afdeling, waar betrokkene verblijft, voor hem als een verpleeginrichting. De behandelaar deelt mede dat ook op lange termijn de situatie en de beoordeling van de betrokkene niet verandert. De rechtbank zal in verband met het vorenstaande de geldigheidsduur van de te verlenen machtiging bepalen op 5 jaar."
1.4. Namens de officier van justitie is - tijdig - cassatieberoep ingesteld. Er is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. In het cassatiemiddel wordt geklaagd dat de rechtbank een machtiging heeft verleend voor de duur van vijf jaren, wat een langere termijn is dan de Wet Bopz toestaat.
2.2. Art. 17 lid 3 Wet Bopz bepaalt dat de machtiging tot voortgezet verblijf een geldigheidsduur heeft van ten hoogste een jaar na haar dagtekening (onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49, die betrekking hebben op ontslag uit het ziekenhuis). Indien het verblijf van een persoon in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van rechterlijke machtigingen als bedoeld in de artikelen 2, 15 en 18 Wet Bopz zonder onderbreking ten minste vijf jaren heeft geduurd kan een machtiging tot voortgezet verblijf worden verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaren (art. 19 Wet Bopz).
2.3. Slechts indien het verzoek van de officier van justitie betrekking heeft op een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting kan, indien te verwachten valt dat de omstandigheden bedoeld in art. 2, tweede lid, zich zullen blijven voordoen, een machtiging worden verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren (zie art. 17 lid 4 Wet Bopz). Het onderhavige verzoek van de officier van justitie heeft niet betrekking op een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting, maar op het voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
2.4. De eis dat periodiek wordt gecontroleerd of de omstandigheden welke aanleiding hebben gegeven tot het verlenen van de machtiging nog steeds aanwezig zijn, vindt zijn grondslag in het Winterwerp-arrest(1). Ten aanzien van patiënten die in een zwakzinnigeninrichting of in een verpleeginrichting verblijven - een categorie waarin de geestesziekte dikwijls ongeneeslijk is - was bij de totstandkoming van de Wet Bopz aanvankelijk voorzien in de mogelijkheid van een rechterlijke machtiging voor onbepaalde tijd. In een later stadium van de parlementaire behandeling is een verplichting tot periodieke toetsing door de rechter in de wet opgenomen. In verband daarmee is de geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf voor deze categorie patiënten gesteld op maximaal vijf jaar. Zoals in het cassatierekest is opgemerkt, heeft de wetgever onderscheid gemaakt tussen enerzijds personen die in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting verblijven en anderzijds personen die in een gewoon psychiatrisch ziekenhuis verblijven. Omdat de geestesziekte bij chronische patiënten in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis in het algemeen minder voorspelbaar verloopt dan bij patiënten in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, is voor patiënten in een psychiatrisch ziekenhuis na ten hoogste twee jaren een nieuwe rechterlijke toetsing verplicht. Om deze reden is de machtiging tot voortgezet verblijf ten aanzien van de categorie patiënten waartoe betrokkene behoort, gebonden aan een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaren(2).
2.5. De slotsom is dat de bestreden machtiging in strijd met de wet is verleend. De rechtbank lijkt zich hiervan bewust, gelet op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling waarin de rechtbank de vraag aan de orde heeft gesteld of de machtiging voor twee jaren dan wel voor vijf jaren zou moeten worden verleend. In de beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de als long-stay ingerichte afdeling waar betrokkene verblijft, voor hem fungeert als een verpleeginrichting. Klaarblijkelijk heeft de rechtbank het bepaalde in het vierde lid van art. 17 Wet Bopz bij wege van analogie willen toepassen in deze zaak. Zulk een analogische toepassing is echter in strijd met het gesloten systeem van de Wet Bopz en met art. 15 lid 1 van de Grondwet. Daarenboven komt zij in strijd met art. 5 lid 1 EVRM, dat immers vereist dat in gevallen van vrijheidsontneming mede de regels van het nationale recht in acht worden genomen.
2.6. Om deze redenen is de klacht gegrond. De subsidiaire motiveringsklacht behoeft geen bespreking meer. Mijns inziens kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen. Nu de rechtbank, in cassatie onbestreden, heeft overwogen dat betrokkene langer dan vijf jaren ononderbroken op grond van rechterlijke machtigingen in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen is geweest, kan de geldigheidsduur van de machtiging worden gesteld op twee jaren. De machtiging kan dus worden beperkt tot 31 mei 2007.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad op de wijze als aangegeven in alinea 2.6.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA, rov. 39.
2 MvT, Kamerstukken II 1988/89, 21 239, nr. 3, blz. 6; MvA, Kamerstukken II 1990/91, 21 239, nr. 6, blz. 10. Zie ook: R.B.M. Keurentjes, Tekst en toelichting Wet Bopz, editie 2005 (2004) blz. 109-110; losbl. De Wet Bopz. Artikelsgewijs commentaar, aant. 4.3 op art. 17 en aant. 1 op art. 19 (W. Dijkers).