RvdW 2005, 66
Wet Bopz. Ontvankelijkheid i.v.m. verstrijken geldigheidsduur maatregel. Voorwaardelijke machtiging; strekking; vereiste van bereidverklaring.
HR 29-04-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1742
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 april 2005
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
R05/010HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AT1742
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AT1742, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑04‑2005
ECLI:NL:HR:2005:AT1742, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑04‑2005
- Wetingang
Wet Bopz art. 14a lid 5; Wet Bopz art. 14a lid 8
Essentie
Wet Bopz. Ontvankelijkheid i.v.m. verstrijken geldigheidsduur maatregel. Voorwaardelijke machtiging; strekking; vereiste van bereidverklaring.
De geldigheidsduur van de verleende voorwaardelijke machtiging is inmiddels verstreken. Om deze reden heeft verzoekster geen belang.
Obiter dictum: De voorwaardelijke machtiging voorzien in (de op 1 januari 2004 in werking getreden bepaling van) art. 14a Wet Bopz dient als keuzemogelijkheid voor een bepaalde groep patiënten, te weten degenen die ervan blijk geven in te zien dat behandeling noodzakelijk is en die in staat zijn te overzien dat alsnog een gedwongen opname volgt indien zij niet of niet meer bereid zijn de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.