HR, 25-03-2005, nr. R04/104HR
ECLI:NL:HR:2005:AS2048
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-03-2005
- Zaaknummer
R04/104HR
- Conclusie
Mr L. Strikwerda
- LJN
AS2048
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AS2048, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AS2048
ECLI:NL:HR:2005:AS2048, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑03‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS2048
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑03‑2005
Mr L. Strikwerda
Partij(en)
Rek.nr. R04/104HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 7 jan. 2005
conclusie inzake
[de vrouw]
tegen
[de man]
Edelhoogachtbaar College,
1.
De partijen in deze echtscheidingsprocedure, hierna: de vrouw en de man, zijn op 17 december 1991 te [plaats] met elkaar gehuwd. Zij wonen sinds maart 2003 niet meer samen.
2.
Bij verzoekschrift van 18 juni 2003 heeft de man zich gewend tot de rechtbank te Rotterdam en verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken op grond van duurzame ontwrichting van het huwelijk.
3.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. Voor zover thans in cassatie van belang heeft de vrouw bij dat verweerschrift het echtscheidingsverzoek bestreden. Zij heeft daartegen aangevoerd dat het huwelijk van partijen niet duurzaam is ontwricht. Bovendien heeft zij naar voren gebracht dat zij religieuze bezwaren heeft tegen echtscheiding. Ter zitting heeft zij de rechtbank verzocht de scheiding van tafel en bed uit te spreken. De man volhardde in zijn verzoek tot echtscheiding.
4.
Bij beschikking van 18 december 2003 heeft de rechtbank (onder meer) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed afgewezen. Zij overwoog daartoe dat, nu partijen sinds maart 2003 uit elkaar zijn en de man volhardt in zijn verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, het huwelijk van partijen als duurzaam ontwricht is aan te merken, zodat het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar is.
5.
De vrouw is van de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Zij heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de uitgesproken echtscheiding betreft en het verzoek tot echtscheiding alsnog af te wijzen. De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en dat zij uit hoofde van haar geloofsovertuiging bezwaar heeft tegen het uitspreken van de echtscheiding.
6.
Het hof heeft bij beschikking van 9 juni 2004 de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd. Het hof kwam tot het oordeel dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand moet worden aangenomen. Voorts overwoog het hof dat het de geloofsovertuiging van de vrouw respecteert doch dat die overtuiging, voor zover strekkende tot afwijzing van een verzoek tot echtscheiding, geen steun vindt in de wet en derhalve de vrouw niet kan baten.
7.
De vrouw is tegen de beschikking van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel. De man heeft geen verweerschrift in cassatie ingediend.
8.
Het middel klaagt - kort gezegd - dat het hof ten onrechte de echtscheiding, en niet de scheiding van tafel en bed heeft uitgesproken. Volgens het middel had het hof uit respect voor de geloofsovertuiging van de vrouw het subsidiair gedane verzoek van de vrouw moeten honoreren en de scheiding van tafel en bed moeten uitspreken, aangezien de wettelijke regeling met betrekking tot scheiding van tafel en bed met "name is geschreven voor die justitiabele(n) die op grond van hun geloofsovertuiging bezwaar hebben tegen het uitspreken van de echtscheiding".
9.
Al aangenomen dat - anders dan het hof kennelijk heeft aangenomen - het hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van de rechtbank niet alleen was gericht tegen de toewijzing van het verzoek van de man tot echtscheiding, maar ook tegen de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed, is het middel ongegrond.
10.
Aangezien het hof - in cassatie onbestreden - heeft geoordeeld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand moet worden aangenomen, is het verzoek van de man tot echtscheiding gegrond. Het verzoek is ook toewijsbaar. Naar vaste rechtspraak kan de geloofsovertuiging van de ene echtgenoot aan het uitspreken van de door de andere echtgenoot verlangde echtscheiding immers niet in de weg staan, indien is komen vast te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Vgl. HR 12 juli 2002, NJ 2002, 541.
11.
Hieraan kan - anders dan het middel kennelijk wil betogen - niet afdoen dat de vrouw scheiding van tafel en bed heeft verzocht en dat de wettelijke regeling van de scheiding van tafel en bed (mede) beoogt tegemoet te komen aan de wens van echtgenoten die om godsdienstige redenen bezwaar tegen echtscheiding hebben. De regeling biedt de verzoekende echtgenoot of, ingeval van een gemeenschappelijk verzoek, de echtgenoten de mogelijkheid om bij duurzame ontwrichting van het huwelijk te komen tot opheffing van de echtelijke samenleving zonder huwelijksontbinding, doch heeft niet de strekking de echtgenoot die op grond van zijn geloofsovertuiging bezwaar heeft tegen echtscheiding een verweermiddel te bieden tegen het verzoek tot echtscheiding van de andere echtgenoot.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 25‑03‑2005
Inhoudsindicatie
25 maart 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R04/104HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [De vrouw], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. J. Groen, t e g e n [De man], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Partij(en)
25 maart 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/104HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De man], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 18 juni 2003 gedateerd verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot de rechtbank te Rotterdam en, voor zover in cassatie van belang, verzocht echtscheiding tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken.
De vrouw heeft het echtscheidingsverzoek van de man bestreden en zelfstandig verzocht scheiding van tafel en bed uit te spreken.
De man heeft het zelfstandig verzoek van de vrouw bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 18 december 2003 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het zelfstandig verzoek van de vrouw afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Daarbij heeft zij verzocht voormelde beschikking van de rechtbank te Rotterdam te vernietigen, voor zover het de uitgesproken echtscheiding betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek tot echtscheiding af te wijzen.
De man heeft haar beroep bestreden.
Bij beschikking van 9 juni 2004 heeft het hof de bestreden beschikking voor zover aan zijn oordeel onderworpen bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 maart 2005.