NJ 2005, 201
Onrechtmatige rechtspraak; strafrechtelijke veroordeling die ‘to a decisive extent’ berust op met schending EVRM verkregen bewijsmateriaal; schadevergoeding; geldt onschuldpresumptie?
HR 18-03-2005, ECLI:NL:PHR:2005:AR3144, m.nt. E.A. Alkema
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 maart 2005
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann
- Zaaknummer
C03/239HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- Noot
E.A. Alkema
- LJN
AR3144
- JCDI
JCDI:ADS143435:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2005:AR3144, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑03‑2005
ECLI:NL:PHR:2005:AR3144, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑03‑2005
- Wetingang
EVRM art. 6; BW art. 6:162; Sv art. 591a
Essentie
Onrechtmatige rechtspraak; strafrechtelijke veroordeling die ‘to a decisive extent’ berust op met schending EVRM verkregen bewijsmateriaal; schadevergoeding; geldt onschuldpresumptie?
In ontkennende zin moet worden beantwoord de vraag of, in gevallen waarin een strafrechtelijke veroordeling ‘to a decisive extent’ is gebaseerd op met schending van het EVRM verkregen bewijsmateriaal, bij het ontbreken van een herzieningsmogelijkheid zoals thans voorzien in art. 457 lid 1, aanhef en onder 3, Sv, de burgerlijke rechter niettemin ervan zou kunnen uitgaan dat de veroordeelden ook zonder verdragschending hadden kunnen zijn veroordeeld, of dat een gerede kans daartoe ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.