NJ 2005, 119
Kennelijk onredelijk ontslag; billijke vergoeding; maatstaf.
HR 03-12-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AR1717, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss (Van Ree/Damco)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 december 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens
- Zaaknummer
C03/220HR
- Conclusie
A-G Timmerman
- Noot
G.J.J. Heerma van Voss
- LJN
AR1717
- Roepnaam
Van Ree/Damco
- JCDI
JCDI:ADS143483:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AR1717, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑12‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AR1717, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2004
- Wetingang
BW art. 7:681
Essentie
Kennelijk onredelijk ontslag; billijke vergoeding; maatstaf.
Ook indien niet de beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar de arbeidsongeschiktheid nadelige gevolgen voor de werknemer teweegbrengt, kan de werkgever op grond van art. 7:681 BW gehouden zijn die werknemer een vergoeding toe te kennen. Bij de beantwoording van de vraag welke vergoeding in geval van kennelijk onredelijk ontslag billijk is te achten, dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen. Met deze regel is onverenigbaar aan te nemen dat de zwaarte van de werkomstandigheden of het feit dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.