NJ 2005, 1
Huwelijksvermogensrecht; afwikkeling na scheiding; uitsluiting van iedere gemeenschap; vergoedingsrechten; natuurlijke verbintenis; maatstaf.
HR 01-10-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO9558, m.nt. W.M. Kleijn
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
1 oktober 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens
- Zaaknummer
C03/007HR
- Conclusie
A-G E.M. Wesseling-van Gent
- Noot
W.M. Kleijn
- LJN
AO9558
- JCDI
JCDI:ADS143374:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO9558, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑10‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AO9558, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2004
- Wetingang
BW art. 6:3
Essentie
Huwelijksvermogensrecht; afwikkeling na scheiding; uitsluiting van iedere gemeenschap; vergoedingsrechten; natuurlijke verbintenis; maatstaf.
Bij de beantwoording van de vraag of — i.v.m. aanspraken op vergoedingsrechten tussen buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten — een natuurlijke verbintenis moet worden aangenomen t.a.v. de prestatie waarop een vergoedingsrecht betrekking heeft, moet mede acht geslagen worden op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen. Daarbij is bepalend de situatie op het moment van het verrichten van de prestatie; niet van belang is hoe partijen er later financieel blijken voor te staan. Het is — in uitzonderlijke ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.