HR, 03-09-2004, nr. R04/080HR
ECLI:NL:PHR:2004:AQ0464
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-09-2004
- Zaaknummer
R04/080HR
- LJN
AQ0464
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AQ0464, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑09‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AQ0464
ECLI:NL:PHR:2004:AQ0464, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑09‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AQ0464
- Wetingang
- Vindplaatsen
BJ 2004/54 met annotatie van W. Dijkers
BJ 2004/54 met annotatie van W. Dijkers
Uitspraak 03‑09‑2004
Inhoudsindicatie
3 september 2004 Eerste Kamer Rek.nr. R04/080HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later. 1. Het geding in feitelijke instantie...
3 september 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/080HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Officier van Justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 17 maart 2004 onder overlegging van een op 15 maart 2004 ondertekende geneeskundige verklaring een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: verzoeker - in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, de behandelend psychiater, een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van de GG en GD en een ambtenaar van politie op 7 april 2004 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 7 april 2004 de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van verzoeker heeft bij brief van 15 juli 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 3 september 2004.
Conclusie 03‑09‑2004
Inhoudsindicatie
3 september 2004 Eerste Kamer Rek.nr. R04/080HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later. 1. Het geding in feitelijke instantie...
R04/080HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 2 juli 2004 (Wet Bopz)
Conclusie inzake:
[verzoeker]
In deze zaak wordt een voorlopige machtiging met een motiveringsklacht bestreden.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 17 maart 2004 aan de rechtbank aldaar een voorlopige machtiging verzocht om verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Bij het verzoek is een op 15 maart 2004 door de psychiater B. Oele opgemaakte en ondertekende geneeskundige verklaring gevoegd.
1.2. Op 7 april 2004 heeft de rechtbank betrokkene en zijn raadsvrouw, de behandelend psychiater, een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van de GG en GD en een ambtenaar van politie gehoord. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden. De rechtbank overwoog onder meer:
"De raadsvrouw van betrokkene heeft afwijzing van het onderhavige verzoek bepleit omdat bij betrokkene voldoende sprake is van bereidheid in de zin van de Wet Bopz.
De rechtbank is van oordeel dat betrokkene door een stoornis van de geestvermogens, te weten een ernstige alcoholverslaving met wellicht organische hersenschade na een subduraal haematoom ten gevolge van een val, gevaar veroorzaakt, welk gevaar, met name gevaar van maatschappelijke teloorgang, ernstige zelfverwaarlozing, gevaar dat betrokkene door zijn hinderlijk gedrag agressie van anderen tegen zichzelf zal oproepen en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen, niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen buiten het ziekenhuis.
Bij betrokkene is, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, onvoldoende sprake van bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, nu betrokkene zijn eigen voorwaarden daaraan stelt, zoals het niet willen ondergaan van een noodzakelijk geachte, intramurale, ontwenningskuur."
1.3. Namens betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Het middel beperkt zich tot een motiveringsklacht tegen de verwerping van het verweer dat bij betrokkene voldoende bereidheid bestaat zich te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Alvorens hierop in te gaan, noteer ik dat het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 2, in verbinding met art. 1 Wet Bopz, in cassatie niet is bestreden(1). Art. 2 lid 2 Wet Bopz bepaalt dat een voorlopige machtiging slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Het oordeel van de rechtbank dat aan deze wettelijke vereisten is voldaan, wordt in cassatie evenmin bestreden.
2.2. Het derde lid van art. 2 houdt verband met het bepaalde in art. 53 lid 1 Wet Bopz. Voor de opneming van een persoon in een psychiatrisch ziekenhuis is vereist hetzij dat de betrokkene (ouder dan 12 jaar) blijk geeft van de nodige bereidheid daartoe, hetzij dat een titel voor opneming als bedoeld in art. 53 lid 2 Wet Bopz wordt getoond. Wanneer een patiënt blijk geeft van de nodige bereidheid, kan hij zich dus in een psychiatrisch ziekenhuis laten opnemen zonder dat een rechterlijke machtiging behoeft te worden afgewacht. Wanneer een patiënt zich niet vrijwillig laat opnemen, of na een vrijwillige opname het ziekenhuis verlaat, en door de officier van justitie een rechterlijke machtiging wordt verzocht omdat een opneming in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is om het gevaar te keren, kan de betrokkene dat verzoek niet met succes afweren enkel door het uitspreken van een bereidverklaring om zich in een psychiatrisch ziekenhuis te laten opnemen mits aan bepaalde, door hem gestelde condities wordt voldaan terwijl geen ziekenhuis kan worden aangewezen dat bereid is betrokkene op die condities op te nemen. Een gedwongen opneming is een ultimum remedium: wanneer vaststaat dat het gevreesde gevaar op een andere wijze kan worden gekeerd, is dat een reden om de verzochte machtiging te weigeren. Doch het enkele uitspreken van een bereidverklaring maakt niet dat vaststaat dat het gevaar op een andere wijze dan door een gedwongen opneming kan worden gekeerd: zou een dergelijk verweer te gemakkelijk worden aanvaard, dan dreigt een impasse wanneer een opneming in een psychiatrisch ziekenhuis nodig is om het gevaar af te wenden maar een vrijwillige opname uitblijft omdat geen ziekenhuis bereid is gevonden de betrokkene op de door hem gestelde condities op te nemen(2). In het vierde lid van art. 2 Wet Bopz is een regeling getroffen voor het geval dat een vrijwillig opgenomen patiënt ervan blijk geeft zijn verblijf in het ziekenhuis te willen beëindigen en de behandeling in een ander, door hem aangewezen psychiatrisch ziekenhuis te willen voortzetten. Ook in dat geval is de bereidverklaring van de patiënt, om zich in dat andere ziekenhuis te laten opnemen, alleen niet voldoende en is daarnaast nodig dat het aangewezen andere ziekenhuis bereid is de betrokkene op te nemen. Zo niet, dan is een voorlopige machtiging vereist om het verblijf in het (eerstgenoemde) ziekenhuis voort te zetten.
2.3. Voor zover het middel klaagt dat betrokkene in het proces-verbaal van de zitting niet kan terugvinden dat hij eigen voorwaarden met betrekking tot het verblijf heeft gesteld, zoals het niet willen ondergaan van een noodzakelijk geachte intramurale ontwenningskuur, faalt de klacht. Bij de vaststelling in zijn uitspraak van het ter zitting verhandelde is de rechter niet aan de inhoud van het proces-verbaal van de zitting gebonden, zodat een verschil tussen de inhoud van het proces-verbaal en de overweging van de rechter waarop de beslissing steunt, deze laatste niet zonder meer onbegrijpelijk maakt(3).
2.4. Overigens is de vaststelling niet onbegrijpelijk. De in de geneeskundige verklaring neergelegde en de ter terechtzitting aan de rechtbank verschafte informatie laten zich m.i. als volgt samenvatten. Er is sprake van een stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken (welk gevaar in de bestreden beschikking nader is aangeduid), welke stoornis vermoedelijk samenhangt met of is verergerd door hersenletsel ten gevolge van een val. Het is niet gelukt de nodige behandeling op gang te brengen omdat betrokkene tevens ernstig alcoholverslaafd is en het voor een psychiatrisch en somatisch onderzoek om de juiste behandelwijze te bepalen noodzakelijk is dat hij enige tijd "droog staat"(4). Het is niet gelukt betrokkene ambulant te behandelen omdat hij dit afhoudt(5). Het is ook niet gelukt betrokkene op basis van een vrijwillige opneming in de Jellinek-kliniek te behandelen omdat hij zich aan behandeling onttrekt door uit de kliniek weg te lopen, hetgeen door betrokkene ter zitting is bevestigd. In de geneeskundige verklaring (blz. 4) wordt gesteld dat betrokkene zowel de stoornis als het gevaar ontkent, zo dat het onmogelijk is een behandelplan met hem op te stellen. In de geneeskundige verklaring wordt gesproken van een "indrukwekkend façadegedrag". De rechtbank heeft kennelijk bedoeld dat de in woorden uitgesproken bereidverklaring van betrokkene niet te rijmen is met zijn feitelijke opstelling ten aanzien van het ondergaan van een voor het opstellen van een behandelingsplan noodzakelijk geachte intramurale ontwenningskuur.
2.5. Het middel klaagt voorts dat het feit dat betrokkene niet wil worden opgenomen in één bepaalde kliniek (de Jellinek-kliniek) omdat hij daar slechte ervaringen mee heeft, geen reden is om aan te nemen dat er onvoldoende sprake is van bereidheid tot verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Voor zover zover een ontwenningskuur noodzakelijk is, zal die ook in een ander psychiatrisch ziekenhuis kunnen plaatsvinden, aldus het middel.
2.6. Het uitgangspunt lijkt mij juist: de omstandigheid dat een patiënt zich niet vrijwillig wil laten opnemen in ziekenhuis A sluit niet uit dat de patiënt bereid is zich vrijwillig te laten opnemen in ziekenhuis B. Echter: de rechtbank heeft in dit geval niet willen aannemen dat betrokkene bereid is zich op vrijwillige basis te laten opnemen in een ander psychiatrisch ziekenhuis. Dat oordeel is, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk. Om te beginnen blijkt uit het proces-verbaal van de zitting en de overige gedingstukken niet dat van de zijde van betrokkene zelfs maar één ander psychiatrisch ziekenhuis is genoemd, waar hij naar toe zou willen en dat bereid zou zijn hem op te nemen. Er is dus niet een concreet alternatief genoemd waaraan de rechtbank in de motivering van haar beslissing nader aandacht had moeten besteden. Daarnaast verdient opmerking dat de in het middel cursief aangehaalde verklaring van de psychiater geenszins in tegenspraak is met hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld. In welk psychiatrisch ziekenhuis betrokkene ook zou worden opgenomen, in alle gevallen zou, om een behandelingsplan te kunnen opstellen, nodig zijn dat betrokkene een tijd "droog staat", om te kunnen zien welk deel van zijn gedrag verklaarbaar is vanuit de stoornis van zijn geestvermogens en welk deel van zijn gedrag voortvloeit uit de alcoholverslaving. Dát de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken staat, zoals gezegd, in dit geding niet ter discussie. Aldus is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank, de in het middel aangehaalde verklaring van de psychiater gelezen hebbend, het verweer van betrokkene heeft verworpen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 De zinsnede halverwege de toelichting op het middel, inhoudende dat "kennelijk gezocht wordt naar de vraag of er sprake is van psychiatrische problematiek", kan - zeker in de context - niet worden gelezen als een cassatieklacht. Zie in het algemeen over alcoholverslaving en geestelijke stoornis: losbl. Wet Bopz, aant. 2.7 op art. 2 (W. Dijkers) en nadien nog Rb. Dordrecht 4 februari 2003, BJ 2003, 28.
2 Dit alles is nader uitgewerkt in mijn conclusie voor HR 6 december 2002, NJ 2003, 225 m.nt. JdB; BJ 2003, 1 m.nt. R. Zuijderhoudt. Wanneer de rechtbank twijfelt over het realiteitsgehalte van de bereidverklaring, kan zij de zaak voor korte tijd aanhouden om te zien of betrokkene zich alsnog vrijwillig laat opnemen: zie bijv. Rb. Utrecht 22 juli 2002 en 2 augustus 2002, BJ 2002, 56.
3 HR 16 april 2004, RvdW 2004, 62; HR 2 april 1999, NJ 1999, 656 m.nt. SW onder nr. 657.
4 Zie met name verklaring van de behandelend psychiater op blz. 1 van het p.-v. van de terechtzitting en de brief van de GG en GD d.d. 2 december 2003, blz. 3.
5 P.-v. zitting blz. 1.