JAR 2005, 11
HR, 28-05-2004, nr. C03/154HR
HR 28-05-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0263
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 mei 2004
- Magistraten
mrs. Neleman, Fleers, Aaftink, Numann, Bakels
- Zaaknummer
C03/154HR
- LJN
AP0263
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Verbintenissenrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AP0263, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AP0263, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑05‑2004
- Wetingang
BW art. 7:677; Rv art. 254
Samenvatting
Toewijsbaarheid geldvordering in kort geding; vereisten.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding (in casu een vordering tot doorbetaling van loon) zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is maar ook — kort gezegd — of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken.
(Ontleend aan NJ 2004, 602)